Een bijzonder straatje - de "dubbeltjeswoningen" aan de Mauritskade in Amsterdam

Gisteren fietste ik er nog langs. Het straatje ligt een beetje geïsoleerd aan de Mauritskade in Amsterdam. De naaste buren zijn een hotel en een middelbare school. Jaren geleden heb ik in de Wijkkrant Transvaal een stukje geschreven over dit straatje. De reden was toen dat er iets vreemds met het straatje was. Voor de voorbijganger had en heeft het iets knus, iets dorpsachtigs. Het straatje nodigt uit om bekeken te worden. Zeker tot in de jaren negentig van de vorige eeuw stuitte de nieuwsgierige wandelaar echter op een onprettige verrassing. Aan het begin van de straat hing een bordje met een ongezellige tekst: VERBODEN TOEGANG VOLGENS ART. 461 WETB. VAN STRAFRECHT. Het straatje was een no-go-area.

Waarom hing dat bordje daar? Om dat te weten te komen, moeten we een duik in de geschiedenis nemen. We stuiten dan op het verhaal van de Amsterdamse arbeiderswoningbouw en de komst van de auto. Een vreemde combinatie, maar voor dit verhaal allebei relevant.

We gaan eerst terug naar het einde van de negentiende eeuw. De huisvesting van vele Amsterdamse gezinnen was op zijn zachtst gezegd dramatisch. Een groot deel van de bevolking woonde in verkrotte huizen en vochtige kelders in de overvolle binnenstad. Van riolering en stromend water was geen sprake.  Van tijd tot tijd braken epidemieën uit. Het is het verhaal van menig andere laat-negentiende eeuwse stad in Europa.

Om iets aan deze slechte woonomstandigheden te doen, werden na 1850 woningbouwverenigingen opgericht. Deze verenigingen hadden tot doel goede en betaalbare woningen voor arbeiders en andere groepen te bouwen. In Amsterdam was de  Bouwmaatschappij tot Verkrijging van Eigen Woningen één van die eerste woningbouwverenigingen. Deze vereniging wilde woningen bouwen die langzamerhand eigendom van de bewoners zouden gaan worden. In 1870 kocht zij van de gemeente een stuk grond aan de Mauritskade en zette op dit eigen terrein twee rijen lage huizen neer. Hierin kwamen 56 gezinnen te wonen.  De huizen waren weliswaar klein, maar toch heel wat luxer dan de meeste nieuwe bewoners gewend waren. Bovendien zouden die bewoners voor een kwartje inleggeld en elke week een dubbeltje  na twintig jaar eigenaar van hun woning worden. Omdat die twintig jaar toch wel erg lang gevonden werd,stapte men later over op een systeem van gemeenschappelijk bezit.

Jarenlang ging het leven in het straatje rustig zijn gangetje. In de jaren dertig werd de rust echter ruw verstoord door een toen nog betrekkelijk bijzonder geluid: automotoren. De weinige autorijscholen die er toen in Amsterdam waren, hadden het doodlopende straatje namelijk ontdekt om er ongestoord met hun leerlingen het achteruit rijden en inparkeren te kunnen oefenen. De bewoners vonden het in het begin allemaal erg  leuk en interessant. Toen de aspirant-automobilisten echter een paar keer bijna bij enkele bewoners naar binnen waren gereden, was het leuke er al gauw van af. Het begon klachten te regenen op het politiebureau in de Linnaeusstraat. De politie kon echter weinig aan de zaak doen. Ze kon toch moeilijk het straatje met hekken van de openbare weg afsluiten? Net toen de zaak hopeloos vast leek te zitten, kwam de advocaat van de woningbouwvereniging met een simpele oplossing: het ophangen van een VERBODEN TOEGANG-bordje. Het straatje was immers eigen grond van de vereniging. Als enige straat in Amsterdam kreeg het straatje nu een VERBODEN TOEGANG-bordje bij de ingang.

Het bordje had meteen effect. Een journalist constateerde in 1935 ter plekke: "Geen anderen dan de bewoners treft men in het straatje aan. Ander verkeer dan dat veroorzaakt door de wagens van den melkboer, den bakker en den groenteman vindt men er niet. De jeugd speelt er rustig".  

Tegenwoordig komen zelfs de wagens van de melkboer, de bakker en de groenteman de straat niet meer in. Een rood-witte  paal aan het begin van de straat heeft het definitief autovrij gemaakt. Het bordje was niet meer nodig. Het is verdwenen.

Tags

Reageren