Goud met een rafelrandje

Tijd van stagnatie van de economie associeren we meestal met de achttiende eeuw.  Toch zette deze ontwikkeling al eerder in volgens Bas van Bavel, hoogleraar economische en sociale geschiedenis aan de Universiteit Utrecht.

De bloeitijd van de Hollandse economie begon in de elfde eeuw. Veel mensen oefenden een ambacht uit in gilden en meentgenootschappen. De bevolkingsaanwas liep in de pas met stijging van de welvaart en gelijke kansen voor iedereen. De voorspoed duurde tot de zestiende eeuw, met een onderbreking in de veertiende, toen ons land getroffen werd door de pest.

Rijke kooplui aan de macht

In de Gouden Eeuw verwierf een kleine groep kooplieden politieke en economische macht en verrijkte zichzelf ten koste van de rest van de bevolking.  Ze lieten arbeid onder dwang gebeuren, bijvoorbeeld in spin- en rasphuizen en door slaven in de kolonies. Het zo bruikbare gildesysteem verdween zo goed als. Tweederde van de bevolking ging er fors in inkomen op achteruit. Kooplieden waren rentenierende regenten geworden.

Ze belegden in overheidsschulden, maar ook in economieën elders in de wereld. Ze kochten en speculeerden met grond waarop ze buitenplaatsen lieten bouwen, aan de Vecht maar ook in Amsterdam-Watergraafsmeer. Ze richtten hun droomhuizen in met kunstschatten die we nu in de musea kunnen bewonderen.

 

Tags

Reageren