Interview: cultureel erfgoed onder vuur

Al jaren zet UvA-Archeoloog Joris Kila zich in voor de bescherming van cultureel erfgoed in conflictgebieden. Hij bezocht brandhaarden als Libië en Egypte en onlangs kreeg hij een belangrijke internationale prijs – de Art Protection and Security Award 2012 – toegekend. “Ik probeer wetenschappelijke inzichten om te zetten in termen die militaire planners begrijpen.”

Op welk problemen concentreert u zich precies?
“In conflictgebieden, denk aan landen als Syrië, Egypte of Afghanistan, wordt cultureel- en archeologisch erfgoed voortdurend bedreigd door de strijdende partijen en criminelen die hun kans schoon zien. Een sprekend voorbeeld is de plundering van het archeologisch museum in Bagdad in 2003. Belangrijke en zeer kostbare archeologische vondsten verdwenen spoorloos. Amerikaanse militairen stonden erbij en keken ernaar.”

“En dat terwijl er een internationaal verdrag bestaat (Conventie voor de bescherming van cultureel erfgoed in het geval van gewapend conflict, Den Haag, 1954) dat door bijvoorbeeld de VS (zij het pas in 2008 geratificeerd), maar ook Syrië en Egypte, ondertekend en geratificeerd is. Dat verdrag verplicht landen ertoe volgens bepaalde regels al het mogelijke te doen cultureel erfgoed te beschermen. Ook Nederland heeft het verdrag ondertekend, maar binnen Defensie is er momenteel met betrekking tot buitenlandse missies en in de lesprogramma’s geen enkele aandacht voor. Dat vind ik een kwalijke zaak.”

Zou dat verdrag dan niet eerst herzien moeten worden? Conflicten tussen twee landen met professionele legers komen tegenwoordig veel minder voor.
“Dat is inderdaad een bijkomend probleem waar ik me mee bezig houdt. Tegenwoordig zijn de meeste gewapende conflicten asymmetrisch van karakter. Dat wil zeggen dat oorlogen steeds vaker tussen ongelijke maar ook niet officiële in de zin van niet-geüniformeerde strijdende partijen gevoerd wordt. Bijvoorbeeld een relatief kleine groep rebellen tegen een groot staatsleger. Als buitenstaander krijg je dan moeilijk contact met de strijdende partijen, dus is het erg lastig om ze te wijzen op het belang van cultureel erfgoed. Ook zijn er juridische consequenties omdat er geen sprake is van officiële combatanten waarop het oorlogsrecht vaak nog op gebaseerd is.

“In het geval van Afghanistan, maar ook recenter in Libië, raakte uiteindelijk een buitenlandse interventiemacht bij het conflict betrokken. Dat was meteen een van de successen van onze internationale onderzoeksgroep. We stelden een zogenaamde no-strike list op. Daarop stonden de locaties van belangrijke archeologische vindplaatsen in Libië gespecificeerd met de militaire coordinaten. De commandanten gaven die lijst mee aan de NAVO piloten die bombardementen uitvoerden. Op die specifieke plekken is niet gebombardeerd of werd via precisiebombardementen het nabij gelegen erfgoed ontzien.”

Recentelijk bent u in Egypte en in Libië geweest om de toestand van het cultureel erfgoed in die landen na de ‘Arabische lente’ te bekijken. Hoe stond het erbij?
“In Libië viel het mee. Veel archeologische vindplaatsen zijn al bij het begin van het conflict goed afgesloten, waardoor ze redelijk intact zijn gebleven. Vooral de lokale bevolking was hier debet aan. In Egypte is helaas wel massaal geplunderd, en dat duurt nog steeds voort. Wij hebben alleen vindplaatsen rondom Cairo (Gizeh, Saqqara, Abusir etc.) kunnen controleren daar lagen sites soms open en bloot toen de bewakers van de ene op de andere dag waren vertrokken. Daar is aardig wat schade aangericht. Ook uit Syrië, waar op dit moment een conflict aan de gang is, komen verontrustende berichten. Het Syrische leger heeft bijvoorbeeld een militaire post ingericht in een tempelcomplex bij Palmyra. Iets dat het Haags verdrag van 1954 uitdrukkelijk verbiedt.”

U schrijft verder dat er een belangrijke link is tussen cultureel erfgoed en identiteitsvorming. Waarom is dat van belang?
“Cultureel erfgoed kan symbool staan voor de identiteit van een (bevolkings)groep. Door in het geval van een gewapend conflict het cultureel erfgoed van een tegenpartij te plunderen of te vernietigen, vernietig je ook een deel van de identiteit van een opponent. Dat is een belangrijke reden waarom cultureel erfgoed zo vaak onder vuur ligt.”

http://www.kennislink.nl/system/files/000/134/621/popup/IMAG0076.jpg?1336047545

U doet al vijf jaar onderzoek naar dit probleem, en u kreeg onlangs een belangrijke internationale prijs voor uw werk. Welke rol kan de wetenschap spelen in de bescherming van cultureel erfgoed?
“Voorafgaand aan missies in conflictgebieden in bijvoorbeeld het Midden-Oosten is het van belang om militairen bewust te maken dat de bodem of zoals de Amerikanen het noemen het ‘human terrain’ waarop ze straks gaan werken erfgoed bevat dat ze, volgens geldende verdragen, verplicht zijn om te beschermen. Als ze beschadigde of leeggeroofde archeologische vindplaatsen, musea, archieven of monumenten etc. tegenkomen moeten ze dat rapporteren. In kaart brengen waar de vindplaatsen zijn moet een verplicht onderdeel bij de voorbereiding van elke missie worden. Het succes van de no-strike list voor Libië toont aan dat het wel degelijk mogelijk is.”

“Daarnaast moeten we, om massale plunderingen zoals in Irak in 2003 te voorkomen, goed weten wat de achtergronden van dit soort plunderingen zijn. Mensen kunnen gaan plunderen uit woede of vandalisme. Maar ook om de simpele reden dat ze honger hebben en weten dat archeologische voorwerpen geld waard zijn vanwege de blijkbaar nog steeds toenemende vraag. Ook bestaan er plunderingen ten behoeve van dealers en verzamelaars die georganiseerd worden vanuit het Westen of door partijen als de Taliban.”

“Dat laatste is een belangrijke focus in mijn werk. Om militaire planners en commandanten te laten zien dat de bescherming van cultureel erfgoed van belang is, probeer ik ze ervan te overtuigen dat er direct militair voordeel te behalen valt, zogenaamde ‘force multipliers.’ Wanneer kostbaar archeologisch erfgoed in handen van een tegenstander valt en zo iemand weet het via smokkelaars door te sluizen naar de antiekmarkt kan hij met de opbrengst wapentuig kopen.

“Behalve de al genoemde Taliban financierde ook de Iraakse militieleider Muqtada al-Sadr zijn strijd tegen de Amerikanen gedeeltelijk op deze manier. Daarnaast bouwt een leger dat zijn best doet erfgoed te beschermen een goede reputatie op omdat men de internationale rechtsorde volgt. Ondanks deze argumenten is de prioriteit voor dit soort zaken bij het Nederlandse leger nog altijd minimaal. Zeker met de huidige bezuinigingstrend bij Defensie wil niemand er nog geld en aandacht aan besteden.”

Tags

Reageren