Over Beverwijk en Van Beverwijck

Door Herman J.E. Palm

Al meer dan 30 jaar heeft niet alleen de geschiedenis van Beverwijk mijn belangstelling maar ook de geschiedenis der geneeskunde. Om die reden had het boek Alle de Wercken van Johan van Beverwijck, een van de populairste medische boeken uit de 17de eeuw, een onweerstaanbare aantrekkingskracht op mij. Ik was dan ook bijzonder verheugd toen ik dat werk enige tijd geleden op een veiling kon verwerven.

Niet alleen is de naam van de schrijver gerelateerd aan Beverwijk, maar ook bevat het boek een Beverwijkse verrassing.

Johan van Beverwijck

Johan van Beverwijck zag het levenslicht op 15 november 1594 te Dordrecht. Zijn vader was Bartholomeus van Beverwijck, van beroep lakenkoper. Zijn voorouders stammen af van een gegoede familie uit Beverwijk. Het is helaas niet bekend welke voorouder nog in Beverwijk heeft gewoond. Zijn moeder was Maria van Wesel, een directe verwante van de beroemdste anatoom van zijn tijd, Andries van Wesele. Deze is beter bekend als Andreas Vesalius wiens anatomische atlas “De humani corporis Fabrica libri septum”, uitgegeven te Basel in 1543 met prachtige houtsnedes van J.S. van Calcar, een waar kunstwerk is en een doorbraak in de waarheidsgetrouwe weergave van het menselijk lichaam.

Van Beverwijck studeerde geneeskunde aan de Universiteit van Leiden. Hij schreef zich daar op 16 jarige leeftijd in op 25 mei 1611. Na zijn studie die hij op twintigjarige leeftijd afrondde, maakte hij –zoals zovele afgestudeerden in die tijd– een reis naar Italië. In 1614 promoveerde hij met lof aan de Universiteit van Padua. Hierna trok hij nog enige tijd door Italië, waarbij vooral de flora en fauna zijn bijzondere belangstelling hadden.

Omstreeks 1618 vestigde hij zich als arts te Dordrecht waar hij op 8 november 1625 werd  benoemd tot “Stadsdoctoor” en later ook tot Schepen van die stad. In 1634 werd hij Lector in de Anatomie. Van Beverwijck overleed in zijn geboortestad op 19 januari 1647.

Bekend werd hij door zijn moedige verdediging van de door William Harvey in 1638 beschreven bloedsomloop. Deze maakte korte metten met de tot dan toe heersende ideeën over de bloedsomloop en ondervond over zijn nieuwe theorie aanvankelijk overal veel weerstand.

Van Beverwijck was meer een schrijver over gezondheid in relatie tot omgeving en leefwijze, dan een wetenschapper. Hij trachtte op die manier de geneeskunde populair te maken en dat is hem wonderwel gelukt.

Zijn eerste boek, genaamd Schat der Ongesontheit, zag het licht in 1641. Het werd later gevolgd door de Schat der Gesontheit. Vanaf 1652 werden deze werken samen met diverse andere kleinere werken als een geheel uitgegeven met als titel Alle de Wercken. Dit zeer populaire boek beleefde vele herdrukken, zelfs in 1680, ruim dertig jaar na zijn dood!!

Zoals gezegd waren de diverse gebundelde boeken niet alle van wetenschappelijk hoog niveau. Ze waren voor het merendeel ook niet bedoeld voor medici, maar bestonden voornamelijk uit verhandelingen over hygiëne, de invloed van het klimaat op ziekten en soms volksgeneeskundige wijsheden met bij-behorende adviezen. De boeken werden dan ook voornamelijk gelezen door mensen van de betere stand en niet zozeer door medici. Ze werden geïllustreerd met gravures van de hand van C. de Pas en voorzien van verzen door Van Beverwijcks beroemde stadgenoot de politicus, jurist en dichter Jacob Cats, die ook wel liefkozend ‘Vadertje Cats’ werd genoemd.

Bij elke herdruk werd het boek opnieuw gezet en werden alle gravures gedrukt van een bijgewerkte of een nieuw gegraveerde koperplaat! Deze gravures konden variëren van een uitgebreid titelblad tot een afbeelding van een dier, plant, lichaamsdeel of stadje. Ook kon een herdruk in een ander formaat verschijnen.

Over een van die gravures gaat de rest van dit verhaal.

Beverwijk en de Wijkermeer

Een van de boeken uit Alle de Wercken, genaamd “Blauw-schuyt”, gaat over wat wij beter kennen als scheurbuik. Deze ziekte kwam veel voor onder de bemanning van schepen, die verre reizen maakten onder vlag van de Vereenigde Oostindische Compagnie. Ze werd veroorzaakt door gebrek aan wat wij nu kennen als vitamine C. Van Beverwijck wijt het voorkomen van Blauw-schuyt onder andere aan ‘vochtigheyt, koude, brackigheyt ende onsuyverheit’. Om die redenen kwam het volgens hem zoveel voor in ‘Plaetschen omtrent de Zee, ende daer veel stil-staende Wateren zijn, daer men in drooge gantsch van haer niet en weet’.

Vitamine C was in die tijd uiteraard niet bekend, maar men wist wel dat vooral citrusvruchten scheurbuik konden genezen dan wel voorkomen. Gebrek aan vitamine C kwam in de Nederlanden van de 17de eeuw geregeld voor. Slechts weinigen konden zich de luxe van citrusvruchten permitteren. Een verhandeling over oorzaak en behandeling van Blauw-schuyt was in die dagen dus zeer welkom.

Interessant is dat van Beverwijck behalve bovenstaande oorzaken, die wij nu als onzin zouden afdoen, wel degelijk wist dat een plantje bekend onder de naam Lepelblad, dat veel vitamine C bevat, hét natuurlijke geneesmiddel bij uitstek was. Zijn tekst wordt geïllustreerd met een gravure met op de voorgrond een stukje grond met daarop afgebeeld lepelblad en op de achtergrond een stadje gelegen aan weids water.

Toen ik het boek pas in mijn bezit had en al doorbladerend de gravures bekeek, werd mijn aandacht al snel naar die afbeelding getrokken. Het deed me direct sterk denken aan Beverwijk in vroeger eeuwen. Omdat de afbeelding uiteraard om het lepelblad[1] gaat en niet om het stadje, is de uitwerking daarvan niet zo nauwkeurig. Een dergelijke toren met huizen, liggend aan een groot water komt in Nederland echter niet zo vaak voor. De verrassing was daarom groot toen iets verderop in de tekst stond: ‘Waarom oock (siet de voorsichtigheyt Godts) de Lepel-bladeren, het voornaemste geneesmiddel, by haer in overvloet wassen, (gelijck sy hier aen ’t Wijcksche Meer afgebeelt zijn)’ enzovoorts.

Daarmee staat onmiskenbaar vast, dat het hier een gravure betreft van het stadje Beverwijk halverwege de 17de eeuw. Op de gravure –die dus rond 1640 gemaakt is en daarmee een van de oudste is van het stadje– lijkt Beverwijk met zijn Meerkade direct aan het water te liggen. Hoewel dit in de 16de eeuw nog het geval was, weten we door de nauwkeurige tekening van Daniel van Breen uit 1628 dat de Meerhaven toen al door middel van De Pijp verbonden was met het Wijkermeer, dat al flink aan het verlandden was. Het land op de voorgrond, waar de tekenaar heeft gestaan, is waarschijnlijk dat wat destijds De Caeg werd genoemd.[2]

Aangezien mijn boek opnieuw ingebonden was en daardoor onvoldoende opengevouwen kon worden was het niet mogelijk om een goede foto of fotokopie te maken. Daarom ben ik in bibliotheken op zoek gegaan naar andere exemplaren. Het was daarbij bijzonder om te ontdekken dat al die voor elke herdruk opnieuw vervaardigde gravures van elkaar verschillen. De Wijker-toren ziet er op elk plaatje anders uit en de huizen zijn soms erg vaag afgebeeld, soms tussen bomen verscholen. Enige fantasie kon de graveurs niet worden ontzegd. In de editie van 1659 is de prent zelfs in spiegelbeeld afgebeeld! Deze vergissing kwam vroeger wel vaker voor als de graveur de afbeelding bij vergissing onveranderd uit een vorige uitgave overnam op een nieuwe koperplaat. Bij het afdrukken verscheen de afbeelding dan uiteraard in spiegelbeeld.

Deze afbeelding van Beverwijk, die mij tot dan toe onbekend was, is gezien de grote oplage van Alle de Wercken (het boek wordt nog geregeld aangeboden op veilingen), beslist niet zeldzaam. Gelukkig zijn de boeken voor zover ik weet zelden gesloopt om de gravures los te kunnen verkopen. Dat is helaas met vele boeken met topografische afbeeldingen gebeurd en het gebeurt nog steeds. Zodoende heb ik in 40 jaar de gravure nog nooit los aangeboden gezien.

Er zijn slechts twee topografische prenten in het boek te vinden; die van Beverwijk en iets verder in het boek een even grote gravure van Dordrecht! Eén dus van de stad waarvan zijn familie afkomstig is en waaraan hij zijn achternaam dankt en één van de stad waar hij is geboren, heeft gewoond en is overleden. Mogelijk toeval, maar het blijft curieus. 

Arnhem, november 2006

Herman J.E. Palm




[1]      Lepelblad zoals hierboven afgebeeld heet in het latijn Cochlearia, wat lepelblad betekent. Erachter staat het woord officinalis, wat toegevoegd werd als het een geneeskrachtige plant betrof. Het groeit alleen in brak water (zoals het Wijkermeer), smaakt pittig en zou het goed doen als het wordt toegevoegd aan sla, soepen of sauzen. Het werd behalve tegen scheurbuik ook gebruikt bij kiespijn, jicht en huidaandoeningen.

 

[2]      Johan van Beverwijck wordt ook veelvuldig aangehaald in het niet zolang geleden verschenen boek getiteld Verloren Uitzicht. Dit mooie boek handelt over de geschiedenis van het Wijkermeer. Hierin vermelden de schrijvers J. van Geest en R. Sierksma, dat Van Beverwijck er prat op ging dat zijn familie uit Beverwijk afkomstig was en dat hij in zijn boeken veelal schreef over de positieve invloed op de gezondheid van schone lucht, zuiver water en het rustige leven buiten de grote stad. Deze zaken waren in vroeger eeuwen in Kennemerland ruimschoots voorhanden en belangrijke redenen voor rijke Amsterdamse kooplieden om in Kennemerland  een mooi buitenhuis te laten bouwen.
Deze gravure zou in het kader van het bovenstaande wellicht een mooie aanvulling zijn geweest op hun al rijk geïllustreerde boek.

 

Tags

Reageren