#OverdeVloer: ‘Wat er op de vloer omme-gaet’: poppenhuisvloeren en de realiteit

In Nederland is een aantal pronkpoppenhuizen uit de late zeventiende en de achttiende eeuw bewaard gebleven. Deze met de grootste precisie gemaakte meubelen geven met hun rijke inrichting en meubilering een uniek beeld van het monumentale woonhuisinterieur uit dat tijdvak. Voor talloze deelaspecten bieden zij een uniek referentiekader, zo ook voor vloeren.

Kostbare objecten

‘Een Koninglijk cabinet, zijnde een poppekas’, zo werd een van de Hollandse pronkpoppenhuizen in enkele advertenties in 1729 en 1758 aangeprezen. Deze bijzondere meubelen zijn in ‘Nederland - museumland’ al enkele generaties zeer bekend, niet in het minst omdat de belangrijkste van deze poppenhuizen zich bijna allemaal in museaal bezit bevinden.

Ondanks de grote publieke belangstelling voor deze bijzondere meer dan manshoge pronkmeubelen, waren de objecten lange tijd voor de meeste kunsthistorici echter ‘niet meer dan een kast met knap gemaakte voorwerpen in miniatuur, die vooral op vrouwen en kinderen een grote aantrekkingskracht uitoefende’. Inmiddels liggen de kaarten anders. Verschillende publicaties over deze poppenhuizen hebben de feitelijke waarden en betekenis van deze objecten voor de geïnteresseerde beschouwer (vakman en leek) toegankelijk gemaakt. In ‘Nederland - monumentenland’ daarentegen wordt het belang van deze meubelen nog te weinig onderkend en de bruikbaarheid ervan binnen de monumentenzorg onderschat. Voor talloze deelaspecten van de Nederlandse monumentale woonhuizen uit de late zeventiende en de achttiende eeuw geven deze pronkpoppenhuizen een uniek beeld, een beeld dat uit de nog bewaard gebleven gebouwde monumenten alleen met de grootste moeite te destilleren is, als dat al mogelijk is. Dit geldt voor de interieurs als geheel, maar ook voor de vele onderdelen daarvan: wandafwerkingen zoals geschilderde behangsels, betegelingen en bespanningen, plafonds, kleurstellingen en decoratieve afwerkingen, en eveneens de vloeren.

Alle pronkpoppenhuizen zijn in opdracht tot stand gekomen. Het waren bijzonder kostbare objecten waarin de opdrachtgeefsters veel tijd en energie hebben gestoken en waaraan zij veel geld hebben besteed. Verschillende ambachtslieden kregen opdracht om hiervoor allerlei voorwerpen en interieuronderdelen minutieus en zo natuurgetrouw mogelijk op schaal na te maken, vaak in kostbare materialen als zilver, ivoor, pokhout en porselein. Zowel het vervaardigen van de poppenhuizen zelf als de inrichting daarvan waren enorme projecten. Gedurende ‘lange jaren’ bij elkaar verzameld, ‘waar aan ruim vyf en twintig Jaaren (...) gearbeydt is’ vermelden twee eigentijdse bronnen. Hierbij hebben de opdrachtgeefsters, waarvan Verschillende overigens aan elkaar gelieerd waren, of zelfs aan dezelfde gracht of straat woonden, zich laten adviseren. Twee niet meer bestaande poppenhuizen van Cornelia van de Gon uit Amsterdam zijn gemaakt in het laatste kwart van de zeventiende eeuw ‘onder het opzicht en bestiering’ van de kunstschilder David van de Plas (1647-1704) met wie zij in 1684 was gehuwd. Vóórdien leefde zij echter samen met niemand minder dan de architect Adriaan Dortsman (1635/1636-1682). De vormgeving en detaillering van enkele bewaard gebleven vertrekken uit haar poppenhuizen suggereren Dortsman's bemoeienis en invloed. Na verkoop in 1703 zijn deze poppenhuizen in handen gekomen van Sara Rothé, die deze vervolgens ten behoeve van haar eigen poppenhuizen heeft ontmanteld. Beide poppenhuizen van Sara Rothé zijn bewaard gebleven en bevinden zich thans in het Haags Gemeentemuseum en het Frans Hals Museum te Haarlem. Voor zowel de kraamkamer en de keuken in het Haagse poppenhuis, als voor het onderste voorhuis in Haarlem, welke drie vertrekken van Cornelia van de Gon afkomstig zijn, wordt verondersteld dat het architectonisch ontwerp van de hand van Dortsman is.

Van opdrachtgeefster Sara Rothé zijn we op bijzondere wijze op de hoogte doordat haar notitieboekje bewaard is gebleven, waarin zij de inrichting van haar eerste poppenhuis nauwkeurig heeft beschreven. Dit betreft het poppenhuis dat thans in Den Haag staat en uit omstreeks 1743 dateert. Haar tweede poppenhuis, nu in Haarlem, is in de jaren 1743-1751 te dateren.  

Enkele generaties ouder zijn twee van de drie pronkpoppenhuizen die zich in de collectie van het Rijksmuseum te Amsterdam bevinden. Hiervan is de een wellicht nog meer bijzonder dan de ander. Het poppenhuis van Petronella Dunois dateert van omstreeks 1676, dat van Petronella Oortman uit circa 1686-1710 en het Amsterdamse Grachtenhuis van omstreeks 1750. Een derde zeventiende-eeuws poppenhuis staat in het Centraal Museum te Utrecht, te weten het poppenhuis van Petronella de la Court uit 1670-1690. Naast deze poppenhuizen zijn er nog enkele andere exemplaren in particulier bezit, van welke het poppenhuis van Maria van Egmond van de Nijenburg wellicht de belangrijkste is. De vroegste onderdelen van dit laatste poppenhuis, eveneens van kabinetformaat, dateren uit de zeventiende eeuw, en hieraan is tot in de vroege negentiende eeuw toegevoegd en gewijzigd.

Stuk voor stuk oogsten deze rijk ingerichte poppenhuizen bij de geïnteresseerde toeschouwers veel bewondering, maar door hun fragiliteit zijn zij bijzonder kwetsbaar. Een tekst op een rolgordijntje in het Haagse poppenhuis waarschuwt de bewonderaars op voorhand: 't Is alles teeder, kleijn en licht, Niet voor 't Bevoel, maar voor 't Gezicht’.

Waarheidsgetrouw?

Nadat de Duitse reiziger Zacharias von Uffenbach in 1718 het poppenhuis van Petronella Oortman met eigen ogen had bewonderd, schreef hij hierover dat alle voorwerpen ‘nach dem leben gantz naturell gemacht’ waren. Over de waarheidgetrouwheid van de verschillende vertrekken zegt hij helaas niets. Dit was al wel een aandachtspunt in de allereerste monografie over deze meubelen, waaraan exact honderd jaar geleden hard werd gewerkt door de Utrechtse archivaris Samuel Muller Fz. en hoogleraar kunstgeschiedenis Willem Vogelsang.

Hun indrukwekkende publicatie in folioformaat, waarin vijf poppenhuizen zijn beschreven en afgebeeld, zag in 1909 het daglicht: ‘Holländische Patrizierhäuser’. In hun systematische beschrijvingen en analyses hadden zij ook oog voor de vloeren en naar aanleiding van de parketvloeren maakten zij de opmerking ‘...es bleibt zweifelhaft, ob es wirklich je solche Parkettböden gebraucht wurden...’. Zij hebben dit niet kunnen oplossen, en feitelijk is deze vraag nog altijd actueel. Jet Pijzel-Dommisse, die zich als geen ander met de Nederlandse pronkpoppenhuizen heeft bezig gehouden, heeft aan deze vraag veel aandacht gegeven in haar in 2000 verschenen imposante publicatie ‘Het Hollandse pronkpoppenhuis. Interieur en huishouden in de 17de en 18de eeuw’. Voor haar staat vast dat de poppenhuizen een belangrijke bron zijn voor onze kennis van het Nederlands interieur in de periode 1675-1750. Dit is terecht.

Deze driedimensionale poppenhuizen bieden veel informatie over het Nederlandse interieur in dat tijdvak, naast allerlei geschreven bronnen als boedelinventarissen en beschrijvingen, getekende ontwerpen en plattegronden, en geschilderde interieurafbeeldingen. Gelijktijdig blijft zij bedachtzaam: ‘Toch blijft voorzichtigheid geboden bij het gebruik van het poppenhuis als bron voor informatie over het woonhuis’. Naast de dispositie van de vertrekken, zijn het met name enkele kamerhoge spiegels in een van oorsprong zeventiende-eeuws vertrek, en een drietal parketvloeren die enige twijfel zaaien over de realiteitszin van deze en enkele andere onderdelen.

Maar net zoals over de talloze voorwerpen zegt zij gelijktijdig: ‘Andere vaste architectonische onderdelen van het interieur, zoals de schouw, de wandbetimmering met alkoof en de lambrisering, blijken over het algemeen vrij betrouwbaar te zijn weergegeven’. Hoewel het gebrek aan kennis over historische vloeren in Nederland geheel wordt onderkend, zijn het met name deze parketvloeren, maar toch ook de natuurstenen vloeren die Pijzel tot voorzichtigheid manen.

Vast staat dat geen van de poppenhuizen een ‘één op één’ schaalmodel is van een woonhuis. Het valt eveneens te betwijfelen of de individuele vertrekken een heus schaalmodel zijn. Er is niets dat daar concreet op wijst. Wel is er alle reden om aan te nemen dat de perfectie die de opdrachtgeefsters nastreefden bij de schaalmodellen van de individuele objecten, ook zijn weerklank vond bij de losse interieuronderdelen. Von Uffenbach was hierover in volle bewondering. De laat achttiende-eeuwse ‘Beschryving’ van het poppenhuis van Petronella Oortman roemde de correcte verhoudingen en het natuurgetrouwe materiaalgebruik in combinatie met de juiste technieken. Het kabinet wordt hier omschreven als ‘het volmaakste middel dat bedacht kan worden, om aan vreemdelingen een net denkbeeld te geven van de alom beruchte Hollandsche zindelycke en propre Oeconomie of Huishouding’.

Waarschijnlijk zijn de verschillende vertrekken vanuit de visie van de opdrachtgeefsters tot realistische ruimtes gecomponeerd van bij elkaar gebrachte waarheidsgetrouwe interieuronderdelen. Wanneer we het kleurgebruik en de geschilderde ornamenten en decoraties in deze pronkpoppenhuizen - waarvan er enkele nooit overschilderd zijn - zorgvuldig analyseren, dan kan op dit moment eigenlijk niet anders worden geconcludeerd, hoewel een overkoepelende studie over kleurgebruik in Nederland vooralsnog niet voorhanden is, dan dat deze poppenhuizen een realistisch beeld oproepen. De resultaten van recent kleuronderzoek sluiten geheel aan op hetgeen er in al deze verschillende vertrekken is te zien.

De conclusies, zoals verwoord in ‘Het Nederlands Interieur in beeld 1600-1900’, van een grondige analyse van een groot aantal andere contemporaine bronnen sluiten hier eveneens geheel op aan.

‘Wat er op de vloer omme-gaet’

De diversiteit van de vloeren en vloerbedekking die in de kamers van de verschillende poppenhuizen is aangebracht is groot, deels natuurgetrouw en deels in een geschilderde imitatie. Zij laten vrijwel het gehele spectrum zien dat in de zeventiende en achttiende eeuw in het rijkere Nederlandse woonhuis is toegepast, van kelder tot zolder. Het is de vraag in hoeverre al deze vloeren realistisch zijn weergegeven, en of de hierover geuite twijfels terecht zijn?

Schitterend marmer

De voorhuizen in de poppenhuizen weerspiegelen met hun marmeren vloeren de representatieve entreevertrekken zoals deze in talloze woonhuizen nog aan te treffen zijn. In twee zeventiende-eeuwse voorhuizen is het witte Italiaanse marmer gecombineerd met banden van blauwzwarte hardsteen. De omstreeks 1675 te dateren vloer van Petronella de la Court is door banden in vakken verdeeld (afb. 3), terwijl de banden in de gang bij Petronella Oortman naar de zijkanten zijn verschoven. Deze beide varianten heeft de architect Philips Vingboons (1607-1678) in zijn huizen toegepast. Hij noemt in het tweede deel van zijn publicatie ‘Afbeeldsels der voornaemste gebouwen’ (1674) de ‘ongemeene witte marbere platen [...] expres daerop gesaeght en die met blaeuwe steene randen van de anderen verdeeld’ en ‘gemeene groote witte Marbere platen die met roode Marbere banden van malkander gescheyden zijn’. Naast dit vloertype met gekleurde banden werden ook geheel witte vloeren aangebracht, doorgaans gemaakt van grote marmeren platen zoals de boekvloer (en livre ouvert) in het voorhuis van het Haarlemse poppenhuis. Gelijksoortige vloeren, maar dit keer geschilderde marmerimitaties, liggen in de gangen van het Haagse poppenhuis uit omstreeks 1743 en het Amsterdamse Grachtenhuis uit circa 1750. Diverse verkoopadvertenties maken melding van dit soort vloeren, zoals een advertentie die op 21 mei 1766 verscheen in de Leeuwarder Courant: ‘...De Heere Huizinge Zeewyk genaamt, staande by Grytingabuurt even buiten Harlingen beftaande in... een extra witte Marmere Vloer in de gong en 't Voorhuis leggende...’ Dit is inderdaad conform de werkelijkheid. Over het gehele land verspreid zijn talloze voorbeelden te vinden van monumentale gangpartijen, vestibules en voorhuizen met wit marmeren vloeren. ‘Zy staan zeer rijk en zindelijk, inzonderheit wanneer ze fray met Fazen, en Spiegels, en groote Steenen in goede orden veranderlijk geordineerd zijn’ schreef Willem Goeree hierover in 1681. Het kwaliteitsverschil uitte zich in het formaat van de platen en de wijze waarop deze waren gezaagd als een enkel, of zelfs als een dubbel of driedubbel ‘open boek’, dus gespiegeld in respectievelijk, twee, vier of zelfs zes platen. Naast de combinatie marmer met hardsteen kwamen ook andere varianten voor, zoals de gecombineerde wit marmeren en de veel toegepaste rossige Öland vloertegels in de gang van kasteel de Slangenburg. Wit-zwart geblokte vloeren zijn bekend in onder meer de gangen van de Menkemaborg en Allersmaborg. In de poppenhuizen is een wit-zwart geblokte vloer in schaakbordpatroon te zien in de voorhal van het poppenhuis van Maria van Egmond van de Nijenburg. Ook werd het witte marmer gecombineerd met gekleurd marmer. Dit is bijvoorbeeld het geval in de gang van het zeer monumentale pand Herengracht 475 te Amsterdam. Hier is de wit marmeren boekvloer met rood marmer omrand. Meerdere kleuren marmer in gangpartijen kennen we uit de zeer decoratieve blokpatronen in het trappenhuis en de corridor van het zuid-Limburgse kasteel Eijsden, de witmarmeren vloer met een decoratief driekleurig ruitpatroon in huis Zypendaal te Arnhem uit 1762-1764, of de meerkleurige vloer in de gang van Ossenmarkt 6 te Groningen. Uit Groningen is bekend dat daar in diverse gangpartijen rode Bremer zandsteen is toegepast in plaats van het witte marmer.

Marmeren vloeren werden echter niet alleen in voorhuizen, vestibules en gangen gelegd. Ook elders in huis kwamen zij voor, zoals - zij het op beperkte schaal - in woonvertrekken. Een bijzonder fraaie witmarmeren vloer, omrand door een zwarte hardstenen band ligt in de Kraamkamer van het poppenhuis van Petronella Oortman uit omstreeks 1686-1710. Inmiddels zijn er voldoende signalementen van marmeren vloeren in woonvertrekken bekend om er vanuit te gaan dat deze vloer in de Kraamkamer als ‘naar het leven’ was aangebracht. Op een enkele uitzondering na lijken dergelijke monumentale marmeren vloeren in woonvertrekken niet bewaard te zijn. Het meest unieke en gaaf bewaard gebleven voorbeeld hiervan betreft de wit marmeren vloer met zwarte hardstenen banden in de zaal van Museum Amstelkring te Amsterdam uit 1663. Duidelijk is wel dat een dergelijke natuurstenen vloer in een woonvertrek van grote welstand getuigde en slechts in een beperkt aantal huizen zal zijn aangebracht. Omdat vrijwel al deze marmeren vloeren in de loop der jaren zijn verdwenen, is het erg lastig een goed beeld van de toepassing van dit vloertype in woonvertrekken te krijgen. Van de Amsterdamse architect Philips Vingboons is door zijn eigen publicatie bekend dat hij in verschillende door hem ontworpen huizen natuurstenen vloeren in woonvertrekken heeft toegepast. Maar de verspreiding beperkte zich zeker niet alleen tot Amsterdam. Zo is bekend dat in de grote zaal van Hoytema State in het Friese Jonkershuizen een witmarmeren vloer lag, een soortgelijke vloer bevond zich in de zogeheten sterrenkamer van de in 1877 afgebroken borg Hanckema te Zuidhorn. In de stad Groningen is een vloer gesignaleerd van wit-zwart geblokte natuurstenen tegels in een in 1907 gesloopt huis in de Brugstraat. Een geheel ander patroon heeft de geblokte tegelvloer van Naamse steen en wit marmer in de achterkamer van het pand Amstel 284 te Amsterdam, een vloer die in 1671 te dateren is. De variatie in patronen die met wit-zwart geblokte vloeren was te bereiken, was groot.

Enkele bewaard gebleven ontwerptekeningen van de architecten Adriaan Dortsman (1635/1636-1682) en Pieter Post (1608-1669) laten meerdere varianten zien. Een unicum van ruim honderd jaar later betreft de eind achttiende-eeuwse badkamer in kasteel Heeze, waar de grijze en zwart hardstenen vloertegels in keperverband zijn gelegd.

De reden waarom zo veel natuurstenen vloeren in woonvertrekken verdwenen zijn, laat zich raden. Enerzijds zal in talloze huizen dit visueel sterke dominante vloertype in opdracht van een latere bewoner vervangen zijn door een eigentijdse, meer modieuze vloer. Anderzijds zullen in veel gevallen de natuurstenen vloeren verwijderd zijn om comforttechnische redenen. Stenen vloeren hebben nu eenmaal in tegenstelling tot houten vloeren een sterke koude-uitstraling.

De vloer van de kinderkamer van het poppenhuis van Sara Rothé die is beschilderd met een geschilderde marmerimitatie, betreft waarschijnlijk daadwerkelijk een houten vloer met een geschilderde marmerimitatie, een zogeheten marmering. Houten vloeren beschilderd met decoratieve motieven zijn een bekend verschijnsel. Enkele verschillende typen hiervan zijn bekend, een natuursteenimitatie was een van de mogelijkheden. In 1737 bijvoorbeeld werd de vloer van het nieuwe zomerhuis in de tuin van het stadhouderlijk hof te Groningen op deze wijze gedecoreerd.

Verschillende van de poppenhuiskeukens hebben eveneens natuurstenen vloeren. De rijk ingerichte pronkkeuken van Petronella Oortman toont vier ‘en livre ouvert’ opengeslagen witmarmeren platen, haar kookkeuken daarentegen vier platen rood marmer, het zogeheten Rouge Royal. In de meeste keukens waar nog witmarmeren vloertegels op de grond liggen, zijn deze tegels echter van kleiner formaat. Een fraai voorbeeld hiervan betreft de keukenvloer van het pand Herengracht 284 te Amsterdam. Dit vloertype is zowel te zien in de keuken van het Haagse poppenhuis als in de grote keuken van het Amsterdamse Grachtenhuis.

Keramische meerkleurigheid

Vaker nog werden de vloeren van keukens en kelders betegeld met keramische tegels in plaats van met natuursteen, maar ook meer representatieve vertrekken konden hiermee bevloerd zijn. In het rijke poppenhuis van Petronella Oortman is in de kelder een tegelvloer van groene en geelbruine plavuizen gesuggereerd. Dergelijke gebakken plavuizen zijn eeuwenlang in het Nederlandse woonhuis toegepast, zowel in het rijkere stadshuis als in een eenvoudige plattelandswoning. Dit vloertype was voor een veel grotere groep mensen betaalbaar en was eenvoudig te reinigen. Omdat tegelvloeren brandwerend zijn, werden zij ook wel op verdiepingsvloeren toegepast.

Gebakken plavuizen zijn in diverse productiecentra in allerlei varianten gemaakt, zowel ongeglazuurd, in allerlei oranje-rode tinten of blauwgrijs gesmoord, als geglazuurd in een breed kleurenpalet van okergeel tot oranje, enkele groen- en rood-bruintinten, en zwart (afb. 9). Vaak werden zij tweekleurig in een dam- of schaakbordpatroon gelegd, soms diagonaal of overhoeks, dan wel halfsteens verspringend. De maatvoering varieerde van circa 10 × 10 cm. tot ongeveer 22, 5 × 22, 5 cm.

Voor deze gebakken vloertegels zijn allerlei benamingen in omloop die deels type-, tijd- en streekgebonden zijn, maar waarvan de exacte verschillen niet geheel duidelijk meer zijn: plavuis, tegel, estrik, tuimelaar, vloer, vloerbak, heel-, half- of slapbak, of kortweg ‘back’.

Onder deze Iaatste naam waren de geglazuurde tegels in Amsterdam in het midden van de zeventiende eeuw bekend. In een bestek voor metselwerk in 1670 is onder meer te lezen: ‘De woon- en provisiekelders sullen gevloert worden met roode backen, alles in sant te leggen....Het woonhuijs - voorhuijs, kamer en kooken - te vloeren met groen en geele backen’. De vloeren van de naast de keuken gelegen grote en kleine kelder van het Amsterdamse Grachtenhuis tonen een geschilderde imitatie van een donkere stenen tegel. Zeer waarschijnlijk verbeelden deze gegoten marmervloertegels, een tegeltype waarvoor in 1691 octrooi is verleend aan François van Oort te Utrecht en dat tot in de negentiende eeuw is geproduceerd.

Ingelegde houten vloeren

De vloeren van de belangrijkste ontvangstvertrekken in de poppenhuizen laten een grotere diversiteit zien. Zonder meer opmerkelijk zijn de drie parketvloeren in de poppenhuizen van Petronella Dunois en Petronella de la Court. Uitgevoerd in noten-, ebbenen palissanderhout, c.q. wortelnoten-, berkenwortel-, ebben-, palissander- en palmhout met blokjes in ivoor, weerspiegelen zij alle drie met hun rijke indeling de indeling van het plafond. Het toepassen van dezelfde indeling en lijnvoering in het plafond en op de vloer betekent dat het interieur met veel zorg ontworpen is en dat deze en andere interieuronderdelen zeer bewust zijn vormgegeven. Een dergelijke integrate architectonische benadering getuigt van hoge kwaliteit en van ambitie van de opdrachtgever, iets dat de eigenaressen van de poppenhuizen niet vreemd was. Hoewel er geen enkele, ook maar enigszins vergelijkbare parketvloer in ons land bewaard is gebleven, mag worden aangenomen dat deze wel hebben bestaan. Maar dit waren stuk voor stuk uitzonderingen zoals uit de schaarse vermeldingen hiervan blijkt. De vroegste vermelding van parketvloeren dateert uit 1634.

In dat jaar werd de Amsterdamse schrijnwerker Josua Maseur tot twee keer ontboden om ‘eenige patroonen van ingeleijde houte vloeren’ aan Amalia van Solms te tonen voor haar nieuwe appartement in Huis ter Nieuburch bij Rijswijk. Dit paleis is in de jaren 1785-1790 afgebroken, maar door een eigentijdse afbeelding krijgen we wel een indruk van deze vloer. Ook de palissandervloer met een stermotief in het kabinetje van Amalia van Solms in Huis ten Bosch bestaat niet meer, dit in tegenstelling tot de monumentale notenhouten vloer, ingelegd met biezen van citroenhout, in de Oranjezaal in ditzelfde paleis. Ook Johan Maurits van Nassau had in de benedenzaal van zijn woning in Den Haag, beter bekend als het Mauritshuis, een parketvloer die met notenhout was ingelegd. Een in eikenhout fineer uitgevoerde stervormige parketvloer in kasteel Heemstede te Houten, daterend uit de jaren 1690-1700, is helaas twee decennia geleden door weer en wind verloren gegaan. De uniciteit en het belang van deze vloer waren op dat moment feitelijk onbekend. Een ander getraceerd voorbeeld is de massief eikenhouten parketvloer naar Frans voorbeeld in de Markiezenhof te Bergen op Zoom die uit 1709 dateert. Soortgelijke massieve parketvloeren zijn omstreeks 1770 door architect Pieter de Swart (1709-1773) ontworpen voor het stadspaleis van Nassau-Weilburg, de huidige Koninklijke Schouwburg, in Den Haag. Helaas is niets bekend over de waarschijnlijk uit 1740 daterende parketvloer in de zaal van kasteel Hoensbroek die al in de negentiende eeuw verloren ging. Was deze van datzelfde type, of leek deze meer op de gefineerde parketvloer met een strak geometrisch patroon, zoals die duidelijk zichtbaar is op het portret van Bruno Martens en zijn familie uit 1768-1769? De vroegste met zekerheid als achttiende-eeuws te dateren bewaard gebleven gefineerde parketvloeren bevinden zich in de grote zaal van kasteel Biljoen te Velp (circa 1782) en in de muzieksalon en de drie zalen van de voormalige kunstgalerij in paviljoen Welgelegen te Haarlem (1785-1789).

Kwastloze planken

Eenvoudiger toont de vloer samengesteld uit houten delen in de kraamkamer van het Haagse poppenhuis. Ook deze kamer heeft Sara Rothé overgeplaatst vanuit een van de zeventiende-eeuwse poppenhuizen van Cornelia van der Gon. In de vloerplaat zijn de losse ‘vloerdelen’ ingekrast en vervolgens is de tekening van de houtnerven zorgvuldig ingeschilderd. Deze houting duidt op een zachthouten, ongetwijfeld grenenhouten vloer. Grenen planken golden als het beste vloerhout, en ruim een eeuw later was dat nog altijd het geval.

‘Greene was zeker het beste en duursaamste, doch als men dat fraay en zonder spint wil hebben, vald het zeer kostbaar’ schreef stadhouderlijke architect P.H. Schonck op 8 februari 1776 aan Frederik Willem van der Borch, heer van Verwolde. Hij adviseerde zijn opdrachtgever daarom alleen op de bel-etage grenenhout toe te passen en voor de verdiepingsvloeren vurenhout te gebruiken.

Dat grenenhouten vloeren zeer kostbaar konden zijn bewijst de vloer in de zaal van kasteel Amerongen. In deze trapeziumvormige zaal liggen alleen vrijwel kwastloze planken over de volle lengte van de zaal. Deze vloerdelen meten maar liefst 12, 93 meter en hebben een breedte die varieert van 21, 6 cm tot 36, 8 cm. In opdracht van bouwheer Godard Adriaan van Reede zijn deze vloerdelen speciaal op de beste kwaliteit geselecteerd - zo staat in een brief gedateerd 23 maart 1680 - op ‘dat U Ex. tie soo schoonen vlour sal hebben als in Hollandt noijt gesien is...’. Deze vloer, die ook nog eens blind vernageld is, zal zeker op vele personen indruk hebben gemaakt. Enkele decennia later, in 1727, werd eenzelfde kwaliteitseis gesteld voor de nieuwe vloeren in de belangrijkste vertrekken van het Groningse stadhouderlijk hof. Hiervoor moesten nieuwe grenen planken worden aangeschaft die in één stuk de gehele lengte van de kamer konden overbruggen.

Elders zijn andere kwaliteitseisen geformuleerd, zoals in het bestek uit 1662 voor het te vernieuwen Gemeenlandshuis te Maassluis. Hier moest de aannemer ‘leveren goet gaeff eycken, greenen ende wagenschot hout sonder eenige quade quasten, rooden ofte witten olm offe dot gaeten, streepigh offe blaucantich, scheurigh offe andersints 't geene werck eenighsints soude connen beschadigen alles tot keuren van de heeren besteeders ende soo contrary bevonden wert gehouden zyn ander hout in de plaets te leveren sonder eenigh tegenseggen’. De blinde vernageling zoals op Amerongen is eveneens toegepast in verschillende andere representatieve vertrekken, onder meer in de zaal van de ridderhofstad Gunterstein te Breukelen, het huis De Onbeschaamde te Dordrecht, het Trippenhuis te Amsterdam en de Menkemaborg te Uithuizen. Vaker echter zullen de grenenhouten vloeren gewoon zichtbaar genageld zijn, zoals in de borg Rusthoven te Wirdum.

De vloeren van de zolderkamers in de poppenhuizen van Petronella Dunois en Petronella Oortman zullen waarschijnlijk het eenvoudiger vurenhout verbeelden, maar of dat ook het geval is met die van de zaal, de bibliotheek, de tapijtkamer en het comptoir van Petronella Oortman is zeer de vraag.

Kamerbrede vloertapijten

In verschillende vertrekken van het Utrechtse poppenhuis van Petronella de la Court en de achttiende-eeuwse poppenhuizen liggen matten en kleden op de vloer. Deze deels losse kleden en deels geschilderde imitaties zijn een unieke bron van kennis voor dit onderwerp. Dit geldt zeker voor de zeventiende eeuw, maar ook uit de achttiende eeuw is vrijwel niets op dit gebied bewaard gebleven, zowel in situ als in museale verzamelingen.

Het vroegste gebruik van vloerkleden in Nederland is te vinden bij het stadhouderlijk hof, waar in de jaren '30 van de zeventiende eeuw voor het eerst vloertapijten in enkele representatieve ruimtes worden vermeld, onder meer op het Binnenhof. Bij de burgerij gebeurde dit pas veertig of vijftig jaar later. Het zijden vloerkleed in de Saletkamer ofwel de zaal van Petronella de la Court uit 1680-1685, dat zonder twijfel een Oosters kleed imiteert, was dus zeer modieus en beslist erg kostbaar. In ditzelfde poppenhuis liggen in vier vertrekken kamerbrede matten, geweven van een fijne en glanzende grassoort. In de tweede helft van de zeventiende en de gehele achttiende eeuw kwamen dergelijke matten in grote aantallen in allerlei patroonvariaties voor, zoals onder meer ook te zien is in enkele kamers van het Amsterdamse Grachtenhuis.

De toepassing van grote kamerbrede vloertapijten kwam in de achttiende eeuw op. Dit soort kleden was kostbaar, maar werd zeer modieus. Om deze kleden, vaak met dominante kleuren en patronen, te beschermen werden ze gewoonlijk met zogeheten morskleden deels afgedekt, zelfs bij ontvangsten. Dit soort kamerbrede vloertapijten werd in grote aantallen vanuit de Turkse havenstad Smyrna naar Nederland verscheept, maar ook in eigen land werden zij op verschillende plaatsen geproduceerd, zoals uit diverse krantenadvertenties blijkt: ‘...in den Oeconomischen Winkel werden tapijten voor 25 st. per el en wollen Smirnasche karpetten, te Amsterdam vervaardigd, à f 11 per stuk verkocht’.

Op één uitzondering na zijn alle vloerkleden in de poppenhuizen geschilderde imitaties daarvan. Blijkbaar was het onmogelijk om deze objecten op schaal te laten namaken. Sara Rothé heeft daarom de Amsterdamse schilder Jurriaan Buttner (werkzaam ca. 1737-1767), die verschillende onderdelen voor haar poppenhuizen heeft geschilderd, verzocht om enkele vloertapijten af te beelden. In haar notitieboekje schreef zij hierover: ‘Deese kamer is door Mr. Buttener geschildert, de solder met een ordienaament en een tapeijt op de vloer,...’

Een van de weinige, zo niet de enige, nog in situ bewaard gebleven vloerkleden die als achttiende-eeuws is geïdentificeerd, betreft het vloerkleed in de ‘Kleine Herenkamer’ van het Teylers Fundatiehuis, Damstraat 21 te Haarlem.

Conclusie

Slechts weinig monumentenzorgers realiseren zich dat deze pronkpoppenhuizen in feite een schaalmodel van monumenten zijn. Weliswaar zijn het geen één op één modellen van echte gebouwen of echte vertrekken, maar desondanks zijn deze kostbare pronkmeubelen een unieke en waarheidsgetrouwe informatiebron over het welgestelde Nederlandse woonhuisinterieur uit de tweede helft van de zeventiende en de eerste helft van de achttiende eeuw. De opdrachtgeefsters van deze poppenhuizen hadden destijds een geïdealiseerd beeld voor ogen, een beeld dat door tijdgenoten als zeer natuurlijk en waarheidsgetrouw werd ervaren.

De vloeren in de poppenhuizen lijken, evenals de andere interieuronderdelen en de talloze losse voorwerpen, zeer realistisch te zijn. Gerezen twijfels over het waarheidgehalte van enkele vloertypes kunnen worden afgezwakt. Gebrek aan overgeleverd vergelijkingsmateriaal in de bestaande monumentale woonhuizen uit hetzelfde tijdvak speelde in de meningsvorming parten. Duidelijk is wel dat de bijzondere vloeren, uitgevoerd in natuursteen of kostbare houtsoorten, al of niet in parketvorm, alleen bereikbaar waren voor de financieel zeer daadkrachtigen. Het merendeel van deze vloeren blijkt inmiddels vervangen te zijn als gevolg van mode en smaak, comfortverhogende materialen of technisch herstel. Dat de vloeren in monumentale panden niet dezelfde waardering ondervinden als andere interieuronderdelen, zoals bijvoorbeeld het stucwerk, of als de nieuw aangebrachte vloeren, komt daar nog eens bij.

Het rijmpje dat Sara Rothé in haar Haarlemse poppenhuis heeft opgehangen, blijkt zelfs op de eigenaren van monumentale vloeren van toepassing:

‘Al wat men hier op Aerden Siet,
Is poppe goet en anders niet,
De mensch, al wat hij daar van vint,
Die speelter mee, gelijk een Kint,
Hij heeft het Lief een korten tijt,
Dat hij daar naar Licht van hem smijt,
Zoo is de mensch dan als men vindt,
Niet tweemaals, maar altijds een Kindt’.

Afbeeldingen: 1) Poppenhuis van Petronella Dunois, Amsterdam ca. 1676,  Rijksmuseum, Amsterdam, 2) De vestibule met een geschilderde wit-zwart stenen vloer in schaakbordpatroon in het poppenhuis van Maria van Egmond van de Nijenburg, 3) De kraamkamer in het poppenhuis von Petronella Oortman, omstreeks 1686-1710. Grote wit marmeren platen zijn omrand met een zwarte hardstenen band, Rijksmuseum, Amsterdam, 4) De kelder in het poppenhuis van Petronella Oortman. Deze is beschilderd met een imitatie tegelvloer met groene en bruine plavuizen, omstreeks 1686-1710, Rijksmuseum, Amsterdam.

http://dbnl.org/tekst/kold006over01_01/kold006over01_01_0011.php#152      

 

 

 

 

 

Reageren