Wat werd er in de heldentijd door goden en mensen gegeten en gedronken?

Homeros geeft ons een uitvoerig antwoord deze boeiende vraag. Door hem weten we wat er voorgeschoteld werd op de Olympos, de berg van de goden, en wat er in de mensenwereld op de tafeltjes stond, hun vleesmaaltijden, maar ook de bekers met de zo begeerde wijn.

Eerst maar eens over de godenmaaltijden. Goden gingen zitten op zetels en werden bediend door de manke Hefaistos die de drinkbekers rondbracht. Dat ging niet zonder morsen en de goden lachten zich rot. Hij schonk de drank in voor alle goden, van rechts beginnend, en schepte de zoete nectar uit het mengvat. Een onblusbaar ( = Homerisch) gelach brak uit bij de onsterfelijke goden, toen ze Hefaistos daar in het paleis zo druk in de weer zagen. Zo zaten ze daar de hele dag tot zonsondergang en hun verlangen naar gelijke porties werd verzadigd. Nectar was blijkbaar de drank en die arme Hinkepoot, zoals Hefaistos werd genoemd, moest het allemaal maar aanreiken zonder een druppel te morsen. Maar ook al was mank, hij was wel de handigste van alle goden en had zelfs twee rechterhanden. Daarmee had hij twintig tafeltjes gemaakt, die langs de wanden van de mooigebouwde zaal in het rond moesten staan. Onder de poten waren wieltjes geconstrueerd zodat zij vanzelf konden binnenrollen in de grote zaal van de goden. Ze waren bijna af, op een paar sierlijke handvaten na. […] Bovendien beschikte hij over een paar robots, twee slavinnen van goud, die op levende meisjes leken. Zij gaven hun meester steunen en waren bezield met verstand, konden zelfs spreken, en gedroegen zich als ware godinnen. Met veel gehijg steunden zij hun maker, onder de armen, en hij kwam strompelend naderbij.

Veel vertelt Homeros niet over de nectar behalve dat die zoet was en rood en met water werd aangelengd. Als de mensenwijn erg goed was, werd er gezegd dat die smaakte naar nectar, maar niemand wist precies wat die smaak dan was.

Maar wat aten de goden? Ambrozijn, dat is duidelijk, of godenspijs, maar het recept is een raadsel. Brood aten ze niet en de fonkelende wijn drinken ze evenmin en daarom hebben ze ook geen bloed, maar iets onsterfelijks in hun aderen, zegt de dichter en hij heeft voor dat godenbloed een merkwaardige naam, ichoor, zonder dat duidelijk wordt wat dit nu is. In elk geval is ambrozijn het vaste bestanddeel bij de godenmaaltijden. Dat dit iets bijzonders was dat aan de goden bleef voorbehouden, leert ons de geschiedenis van Tantalos. Hij mocht bij hoge uitzondering bij de goden aan tafel zitten. Maar als die even niet opletten, stopte hij stiekem hapjes ambrozijn in zijn zakken en deelde ze op aarde uit aan vrienden en verwanten. Toen hij ook nog eens de euvele moed had om de goden op zijn beurt uit te nodigen en ze op de proef te stellen door zijn eigen zoon als wildbraad voor te zetten, in stukken gebraden en aan spitten geregen, was de maat voor vader Zeus vol. Hij werd in de onderwereld in een vijver neergezet, waarvan het water tot aan zijn lippen reikte terwijl vlak voor zijn mond een tak met appels hing. Hij verging van honger en dorst, maar als hij een slok wilde nemen, zakte het water ogenblikkelijk tot zijn voeten en als hij in de appels probeerde te happen, werd de tak door een windvlaag opgetild.

Nu weten we nog niet wat ambrozijn dan wel was. Homeros maakt het ons niet gemakkelijk, want hij vertelt wel het effect, maar niet de bereiding. Zo kreeg Achilleus nadat hij van verdriet om zijn gestorven vriend dagenlang niets gegeten had, van zijn onsterfelijke moeder een druppel nectar en een beetje geurige ambrozijn en dat werkte als astronautenvoedsel, want daarna was hij zo verzadigd dat de knagende honger zijn knieën niet verlamde. Maar kwistig waren de godinnen zeker niet met nectar en ambrozijn. We lezen dat de held Odysseus bij een nimf belandt die stapelverliefd op hem wordt. Zeven jaar lang doet zij dag in dag uit pogingen om hem tot een huwelijk met haar te verleiden, ze belooft hem als beloning eeuwig jong en onsterfelijk te maken, alles heeft ze ervoor over, maar hij krijgt geen godendrank en godenspijs. Nee, als haar collega Hermes langskomt krijgt hij een tafeltje vol met ambrozijn voorgezet en wordt er rode nectar voor hem gemengd. Maar als later Odysseus aan tafel komt, staat er van alles voor zijn neus, eten en drinken zoals de stervelingen dat gebruiken, terwijl zijzelf tegenover hem gaat zitten en voor haar ambrozijn en nectar door de slavinnen opgediend worden.

Om het nog ingewikkelder te maken laat Homeros ons lezen dat ambrozijn voor heel veel andere doeleinden kon worden gebruikt. Paardenvoedsel bijvoorbeeld, de snelvoetige Iris spande de paarden uit en wierp ze ambrozijn, goddelijk voedsel, voor. Even later zorgt een rivier ervoor dat de paarden van de godin Hera ambrozijn te grazen krijgen. Paarden en goden aten dus hetzelfde, wat kan dat in godesnaam geweest zijn?

Maar ambrozijn en nectar werden ook gebruikt als schoonheidsmiddel. De godin Athena maakte er het gezicht van de vrouw van Odysseus, Penelope, mooi mee, zodat alle mannen in haar omgeving haar zouden bewonderen en vlinders in hun buik kregen.

Het was het patente middel van Afrodite als deze godin weer eens de heren op de Olympos of op aarde wilde verleiden.

Ook kon ambrozijn als toiletzeep dienen: Toen Hera een keer haar man Zeus wilde verleiden, ging ze eerst naar haar slaapkamer die haar zoon had gebouwd, Hefaistos. Hij had zware deuren in de posten geplaatst, met een geheim slot dat niemand anders van de goden kon openmaken. Daar ging zij naar binnen en deed de schitterende deuren dicht. Toen waste zij met ambrozijn alle viezigheid van haar bekoorlijke huid en zalfde zich met haar eigen lekker ruikende olijfolie.

Of als luchtverfrisser. Dat heeft koning Menelaos ondervonden toen hij zich met drie helpers in hinderlaag legde. Om onherkenbaar te zijn hulden zij zich in walgelijk stinkende huiden van robben, het was niet te harden. Maar gelukkig kwam een zeegodin ons te hulp en zij had een middeltje voor ons, want ze kwam met ambrozijn en wreef ons een beetje onder de neus. De geur was verrukkelijk zoet en sterker dat die kadaverstank.

Je kon met ambrozijn zelfs aasvliegen verdrijven, zoals ons een passage leert die over de op het slagveld gestorven vriend van Achilleus, Patroklos, gaat. Zijn lijk lag daar in de zon en Achilleus was bang dat vliegen in zijn dode lichaam zouden binnenkruipen en het lichaam zouden schenden. Maar Achilleus’ goddelijke moeder druppelde ambrozijn en rode nectar in de neus van Patroklos zodat zijn lijk ongeschonden zou blijven.

De goden genoten niet alleen van ambrozijn en nectar. Ze waren ook verzot op de geur die van de altaren opsteegals er voor hen offerdieren waren geslacht. De Grieken konden hun goden op verschillende manieren eren: met gebeden, plengoffers, koeken, de eerste vruchten van het jaar, maar vooral met het slachten van dieren. Van dat laatste profiteerden niet alleen de goden, ook voor de mensen was het de enige gelegenheid om vlees te eten. In tijd die Homeros beschrijft kregen de goden nog rijkelijk hun deel van de in een dubbele vetlaag gewikkelde schenkelstukken. Het slachten was een plechtigheid. Een uitvoerige beschrijving staat te lezen als de zonen van de oude Nestor hun vader helpen bij de offerceremonie. Twee zonen trokken de koe bij de horens en een ander droeg een mand met gerstekorrels. Thrasymedes, de dappere krijger, kwam erbij staan met de scherpe bijl in zijn hand. De oude wagenstrijder Nestor waste zijn handen, strooide de offergerst rond, bad vurig tot de godin Athena en begon de kopharen van het dier af te snijden om die in het vuur te gooien. Toen ze gebeden hadden en de gerst erop hadden gestrooid, kwam Thrasymedes naar voren en gaf een klap. De bijl doorsneed de nekspieren van het rund dat ineenzakte. […] Het donkere bloed stroomde weg en het leven verliet het gebeente. Vlug hieuwen ze het vlees in stukken. De schenkels werden er een voor een uitgehakt, volgens de rite, met een dubbele laag spek omwikkeld en bedekt met lappen rauw vlees. De oude man brandde het boven het haardvuur en bluste het met bruisende wijn. De jongens hielpen met vijftandige vorken. Toen de dijstukken waren geroosterd en het orgaanvlees  was verdeeld, werd alles kleingesneden en aan spitten geregen. Zo braadden ze het, terwijl ze de puntige spitten vasthielden.

Daarna was het smullen, althans van wat er overbleef nadat de goden hun deel hadden gekregen. Het lijkt wel of de latere Grieken met spijt zagen dat zoveel vlees aan de Olympiërs werd gegeven, want zij bedachten een mythe die een in hun ogen eerlijker verdeling van het vlees mogelijk maakte. Er wordt verteld dat de eerste mensen de hulp inriepen van een oude god die bekend stond als mensenvriend, Prometheus. Hij adviseerde ze om na het slachten twee stapels te maken. Eentje, bestaande uit de beenderen en minder eetbare delen, moesten ze bedekken met een aanlokkelijke speklaag en de overige stukken met de onaantrekkelijke maag. Daarna werd Zeus uitgenodigd om een keuze te maken. Nu waren de Griekse goden wel eeuwig jong en onsterfelijk, maar zeker niet almachtig en niet alwetend. Dus Zeus koos in zijn hebberigheid voor de eerste hoop. Eenmaal gekozen blijft gekozen en zo is het gekomen dat de offers voortaan zo verdeeld werden dat voor de stervelingen de beste delen van de offerdieren overbleven. Daarover wilden zij zich wel ontfermen en hoefden zich hiervoor niet te excuseren…

We zijn zo stilaan beland bij het eten en drinken van de mensen in de heldentijd. Ook daarover heeft Homeros ons heel wat te vertellen. Het schrikbeeld is natuurlijk het honger lijden. Als Odysseus na een schipbreuk aankomt op Corfu, het eiland van de Faiaken, en daar gastvrij wordt onthaald, kan hij maar aan één ding denken, eten en drinken:Maar laat me nu eerst ondanks mijn verdriet het avondmaal gebruiken, want niets is zo hondsbrutaal als die dwingeland van een maag, die maakt dat je altijd aan haar moet denken, hoe vermoeid en somber je ook bent. Mijn hart is diep bedroefd, maar mijn maag dwingt me om te eten en te drinken en al mijn ellende te vergeten. Zij moet en zal gevuld worden.

En waaruit bestond dat eten dan? In de eerste plaats het brood, door Homeros poëtisch ‘het merg van de mensheid’ genoemd. Brood werd gemaakt van een brij van tarwe of gerst, die in de zon gedroogd werd en als koeken in mandjes werd opgediend. Een dienares kwam vervolgens met waswater en goot dat met een mooie schenkkan van goud over de handen uit boven een zilveren bekken. Daarna schoof ze een glad gewreven tafeltje naast de gasten. De trouwe huishoudster bracht het brood naar binnen met allerlei lekkernijen, en deelde er gul van uit. De voorsnijder diende schotels op met verschillende soorten vlees en zette er gouden bekers naast die vervolgens door de hofmeester telkens werden gevuld met wijn. [...] Daarna strekten allen hun handen uit naar wat er op tafel stond.

Zo’n uitgebreide maaltijd vond ‘s middags plaats, de deipnon zoals het hoofdmaal werd genoemd. ’s Morgens werd een zeer eenvoudig ontbijt, ariston, gegeten, en na zonsondergang een eveneens eenvoudige dorpon.

Zojuist werd gesproken over de voorsnijder. Hij assisteerde de heer des huizes bij het bereiden van het vlees, want in de heldentijd zorgde de held of de voornaamste man in huis zelf voor het vlees. Als Achilleus in zijn tent bij Troje bezoek krijgt, toont hij zich de perfecte gastheer. Hij noodt de bezoekers binnen en zet ze op stoelen die met purperen kleden zijn bedekt. Zijn vriend Patroklos moet gauw wijn mengen en aan ieder de beker reiken. Homeros gaat verder:Patroklos deed wat zijn geliefde vriend hem vroeg. Hij plaatste een grote bank in het schijnsel van het vuur en legde daarop de rug van een schaap en van een vette geit en een varkensrug met een dikke speklaag. Automedon hield het vlees voor hem vast terwijl de held Achilleus het aan stukken sneed, het zorgvuldig verdeelde en aan spitten reeg. Intussen stak Patroklos, de godgelijke held, een laaiend vuur aan. Toen de vlammen minder fel en bedaard waren en de gloeiende houtskool was verspreid, zette Achilleus de spitten, die rustten op stutten, erboven. Hij bestrooide het vlees met zout uit de goddelijke zee. Toen hij het vlees had gebraden en op de aanrechtbank had neergelegd, zette Patroklos brood in mooie mandjes op tafel. Maar Achilleus deelde het vlees uit. Het woord bestond toen nog niet, maar wij zouden dit een barbecue noemen. In een andere beschrijving wordt verteld dat de stukjes vlees ook nog met een laagje wit gerstemeel werden bestrooid en dat aan de gast altijd het vetste stuk werd gegeven, een hele eer. Het personeel kreeg de minder vette stukken.

Maar er komt in de Odyssee nog een figuur voor die werkelijk verzot was op vlees, maar dan het vlees van mensen. Op zijn zwerftochten belandt Odysseus namelijk in de grot van een weerzinwekkend monster, de eenogige Cycloop. Odysseus had gehoopt van die reus cadeautjes te krijgen, maar dat was een misrekening. De griezel was nog niet binnen of hij greep twee leden van de bemanning vast en vrat ze rauw voor de ogen van de verschrikte Odysseus op. De volgende morgen herhaalde dit gruwelijke tafereel zich. Op zijn nuchtere maag beet de Cycloop van opnieuw twee mannen de kop af en at ze met smaak op: hij sprong overeind, deed een uitval en pakte er twee in één greep. Daarna smakte hij ze als jonge hondjes tegen de grond. Hun hersenen spatten uiteen en maakten de aarde smerig. Toen sneed hij ze in stukken om ze op te vreten. Als een leeuw in de bergen schrokte hij alles op, niets bleef er over, alles ging schoon op, ingewanden, vlees, merg in de botten […] Toen hij zijn enorme pens had gevuld met al dat mensenvlees en met pure melk had weggespoeld, ging hij languit tussen zijn beesten in de grot liggen.

De melk die door dit onmenselijke gevaarte werd gedronken, kwam van geiten. Over koemelk wordt nooit geschreven, zelfs niet als het gaat om baby’s, die volgens Homeros bij voorkeur gevoed werden met merg, stukjes vlees en slokken wijn. Ook kaas was in de grot van de Cycloop te vinden, en wel harde kaas die lang in zeven te drogen werd gelegd en op rekken werd bewaard. We zullen zien dat geraspte kaas door de wijn werd gestrooid.

Wat de schrijvers in de Oudheid al opviel, was dat in de heldendichten nauwelijks over het vangen en eten van viswordt gesproken, terwijl dat in latere tijden het dagelijkse voedsel was. De jaarlijkse tonijnenvangst was een nationale gebeurtenis. Er is een anekdote waarin verteld wordt hoe een hobospeler een concertje gaf in het Odeion van Athene. Opeens was de bel te horen waarmee de visverkoper zijn komst op de markt kenbaar maakte en de hele zaal stroomde ogenblikkelijk leeg. Op één man na die rustig bleef zitten. De muzikant prees hem daarvoor luid, want hij had als enige niet op de visbel gereageerd. De man, die halfdoof was, vroeg toen: ‘Wat zeg je? Visbel? Versta ik dat goed? Was dat werkelijk de visbel?’ En hij wist niet hoe gauw hij naar buiten moest hollen….

In de Ilias en Odyssee komen geen namen van vissen voor die door mensen werden gegeten. Slechts eenmaal wordt in een vergelijking het duiken naar oesters genoemd, blijkbaar een lekkernij. Een monster als Skylla voedde zich met dolfijnen, hondshaaien, zwaardvissen en, als het kan, nog grotere zeedieren, maar mensen aten alleen in tijd van nood vis en dan uitsluitend als er niets anders te bemachtigen was. Wanneer de bootmakkers van Odysseus van honger dreigden om te komen, probeerden ze met gekromde haken of harpoenen wat te vangen, maar genoeg was het zeker niet.

De geleerden hebben naar verklaringen gezocht voor dit toch wel merkwaardige verschijnsel en kwamen soms met nog merkwaardiger oplossingen. Zo zouden de Grieken oorspronkelijk komen uit een gebied waar nooit zeevissen waren geweest. Er is ook eigenlijk geen echt Grieks woord voor zee, want thalassa is ontleend aan een voor-Griekse taal. De grote Plato had een andere verklaring. Volgens hem werden de helden door het eten van geroosterd vlees krachtiger en minder verwekelijkt. Vis hoorde volgens deze filosoof bij de overdadige feestmaaltijden van zijn eigen decadente tijd.

Opmerkelijk is wel dat vissen nooit aan de goden werden geofferd, met uitzondering van tonijnen, die soms voor de zeegod Poseidon werden geslacht.

Er werd door de helden, maar niet alleen door hen, graag wijn gedronken, soms in grote hoeveelheden, met de bekende gevolgen. Odysseus roept, als hij een beker teveel op heeft: Wijn maakt dat ik de moed heb, ze verwart de geest en brengt ook een serieuze man ertoe om luid te gaan zingen of te grinniken. Hij staat zelfs op om te dansen en zegt dingen die je beter niet kunt zeggen. Over wijn wordt gezegd dat die honingzoet, verkwikkend, lekker, prettig om te drinken, krachtig, van grote druiven, donker, fonkelend, opwekkend, smakelijk, inspirerend, bedwelmend is, om maar enkele kwaliteiten te noemen. Zelfs de zee heet ‘wijnkleurig’. Bij de opgravingen in het paleis bij Pylos in het zuidwesten van de Peloponnesos is een complete wijnkelder gevonden.

Gasten werden verwelkomd met een speciale mengdrank, kykeion, die meer op soep of pap leek dan op een cocktaildrankje. Homeros geeft ons het recept. Het was de specialiteit van de heks Kirke, die de ongezellige gewoonte had om passerende mannen in zwijnen te veranderen (volgens de feministen is dat geen prestatie, mannen zijn van nature al zo). Zij ging hen voor en liet ze plaatsnemen op lage en hoge stoelen. Toen maakte ze Pramnische wijn (niemand weet precies wat die soort was) heet en voegde er kaas, bloem en goudgele honing aan toe. Maar ze roerde er ook giftige toverkruiden door zodat ze hun vaderland volkomen zouden vergeten. Toen bood ze het hun aan en zij dronken ervan! Meteen gaf ze hun een tik met haar staf en slot ze in varkenskotten op. Zij hadden koppen en borstels als varkens en maakten ook zo’n geluid, maar hun geest was dezelfde als altijd.

Wijn zal nooit ofte nimmer ongemengd worden gedronken. Wat wij ‘wijn’ noemen, past eigenlijk niet zo bij de drank in de Oudheid die stroperig was, vaak vermengd met kruiden, rozenblaadjes, mirtebessen, honing, gips, soms zelfs met zeewater en met zo’n hoog alcoholpercentage dat het altijd met water moet worden aangelengd. Soms zelfs één deel wijn met twintig delen water! De geur was zo hemels dat het grote moeite kostte om ervan af te blijven, staat er bij. Alleen barbaren, zoals de Skythen die in Zuid-Rusland woonden, dronken de wijn ongemengd, maar beschaafde Homerische helden zouden dat nooit doen. De wijn was altijd donkerrood, nooit wit of geel, en zoet (honingzoet), uit laat geplukte druiven. Wijn werd bewaard in geitenleren zakken of in vaten van aardewerk en elk schip had een voorraad voor onderweg, omdat water snel aan bederf onderhevig was. Wanneer de jonge Telemachos een schip laat klaarmaken om zijn vader te gaan opzoeken, zorgt hij eerst en vooral dat er wijn wordt ‘ingepakt’. Hij zegt tegen de huishoudster: Moedertje vlug wat, schep voor mij de wijn in kruiken, de zoete die het smakelijkste is na de wijn die je bewaart in de hoop dat die ongelukkige man, mijn vader Odysseus, ooit eens thuiskomt.

Bij de wijn werd graag een ui gegeten, om de dorst op te wekken, maar ook borrelhapjes, die opsa werden genoemd.

Tot slot laten we de mooie Helena optreden. Zij toont zich de volmaakte gastvrouw wanneer Odysseus’ zoon Telemachos bij haar en haar man Menelaos op bezoek komt. Menelaos begint onmiddellijk herinneringen op te halen aan de heldendaden die Odysseus samen met hem heeft verricht en dit leidt ertoe dat beide mannen om het hardst zitten te huilen. Helena constateert dat hierdoor de stemming wel erg gedrukt wordt en heeft een patent middel om de sombere gedachten te verdrijven We lezen: Helena, de dochter van Zeus, had iets anders bedacht: zij strooide een kruid door de wijn die ze aan het drinken waren. Dat deed ze om hun verdriet en alle narigheid tot bedaren te brengen en te vergeten. Bij wie dat doorslikte, nadat het door de wijn in het vat was gemengd, liepen de tranen een dag lang niet over zijn wangen, zelfs niet als zijn moeder en vader zouden overlijden of als vóór zijn eigen ogen zijn broer of geliefde zoon met het zwaard werd afgemaakt. Zo’n sterke werking hadden de kruiden van de dochter van Zeus.

Ook deze verzen hebben heel wat pennen in beweging gebracht en de Homerische geleerden hebben zich uitgeput in allerlei veronderstellingen. Een van hen heeft zelfs gedacht dat er sprake moet zijn van koffie! Maar het lijkt er sterk op dat hier voor het eerst melding wordt gemaakt van opium. Het is immers bekend dat dit bedwelmende middel uit Cyprus kwam waar grote velden met papavers te vinden zijn, en vandaar onder meer naar Egypte werd vervoerd. En Helena was persoonlijk in Egypte geweest. Zij had daar een zekere Polydamna leren kennen die op de hoogte was van de werking van allerlei heilzame pharmaka of middelen. Homeros schrijft: In Egypte groeien veel kruiden, dodelijke en geneeskrachtige soorten, alles dooreen. Daar is ook iedereen dokter en ze zijn bekwamer dan waar ter wereld. Allicht dat Helena van deze Polydamna een flesje of doosje met opium heeft meegekregen

 

Tags

Reageren