De komst van de eerste gastarbeiders

Arbeidsmigratie komt al sinds mensenheugenis voor. In tijden van armoede trekken mensen naar andere gebieden om daar hun geluk te beproeven. In de tweede helft van de twintigste eeuw ontstond er echter een nieuw fenomeen: de gastarbeider. Deze mensen (voor het overgrote deel mannen) werden in het buitenland geworven om voor enige tijd in een ander land te gaan werken. In Nederland kwam dit proces in de jaren zestig goed op gang. De gastarbeiders gingen langzaam maar zeker deel uitmaken van de Nederlandse samenleving en dat is nog steeds te merken.

Naarmate Nederland zich steeds meer wist te herstellen van de geleden schade in de Tweede Wereldoorlog, ontstond er om verschillende redenen een tekort aan arbeidskrachten. Ten eerste vertrokken grote groepen Nederlanders naar het buitenland. Vooral Australië en Canada oefenden een grote aantrekkingskracht uit, met name op boeren.

Ten tweede veranderde de samenstelling van de bevolking. Steeds meer kinderen ontvingen steeds langer en beter onderwijs. Het gemiddelde scholingsniveau steeg, waardoor steeds minder mensen zwaar, lichamelijk werk wilden doen. Zelfs in regio’s waar de werkloosheid hoog was, lukte het fabrikanten niet om genoeg ongeschoolde arbeidskrachten te vinden. Zij zagen zich genoodzaakt hun werknemers ergens anders vandaan te halen.

Daar komen ze aan, gelukkig!

Vanaf de jaren zestig kwamen de eerste officiële gastarbeiders naar Nederland. Jaren eerder kwamen er al buitenlandse arbeidskrachten naar ons land. De eersten kwamen in 1949 uit Italië naar Nederland, op eigen initiatief of op uitnodiging van individuele fabrikanten. Een aantal Nederlandse werkgevers was echter niet tevreden met de Italianen, die werden gezien als lui en onbetrouwbaar. Daarom gingen ze zelf op zoek naar betere arbeidskrachten. In het begin deden ze dat vooral in Spanje en Griekenland. Omdat ook fabrikanten uit andere West-Europese landen hun arbeidskrachten uit die landen wilden halen en er dus steeds minder mensen te vinden waren, weken de Nederlanders later uit naar de gebieden ten zuiden en oosten van de Middellandse Zee, met name Marokko en Turkije.

Echte, officiële gastarbeiders kwamen vanaf 1961. In dat jaar sloot de Nederlandse overheid het eerste arbeidsverdrag met Spanje. In 1964 volgde een arbeidscontract met Turkije en in 1969 een met Marokko. In het eerste jaar mochten de Nederlanders in Marokko ook vrouwen werven, die in Nederland bijvoorbeeld als naaister of schoonmaakster gingen werken.

Lang niet iedere buitenlandse arbeidskracht kwam via deze officiële weg ons land binnen. Er waren ook veel ‘gelukszoekers’, die op de gok naar het noorden reisden in de hoop ergens werk te vinden. De meesten lukte dat wel, want veel fabrikanten konden hun hulp hard gebruiken. De buitenlandse werkkrachten werden met open armen ontvangen.

Op werkvakantie

Hun hulp was meer dan welkom, maar de gastarbeiders werden in de eerste plaats gezien als gasten. Ze zouden korte tijd blijven, hard werken en als ze genoeg gespaard hadden weer naar huis gaan. Daarom werd van hen niet verwacht – laat staan geëist – dat ze zouden integreren, de taal zouden leren of Nederlandse vrienden zouden maken.  De werkgevers moesten voor onderdak zorgen, wat ertoe leidde dat de meeste gastarbeiders van de Nederlanders afgezonderd bleven. Zo kregen ze ook niet de kans zich een plaatsje in de Nederlandse samenleving toe te eigenen. Vooral ‘spontane’ gastarbeiders moesten vaak in relatief slechte omstandigheden leven. Desondanks waren de weinige contacten met Nederlanders in de meeste gevallen erg positief.

Wij willen blijven

De meeste Nederlanders verwachtten dat de gastarbeiders na enige tijd weer naar hun land van herkomst zouden gaan. De werkelijkheid bleek in veel gevallen anders. In een groot deel van de gevallen bleven de tijdelijke contracten van de gastarbeiders steeds opnieuw verlengd worden. Dat vonden ze zelf helemaal niet erg, want in hun thuislanden hadden ze veel minder kans om weer een baan te krijgen. Hoewel ook in Nederland de economie vanaf 1970 weer achteruit ging, bleven de gastarbeiders die er waren, nog gewild. Er kwamen geen nieuwe gastarbeiders meer bij, maar de mensen die al in Nederland waren, bleven vaak hangen.

In de wervingscontracten die de Nederlandse overheid met onder andere Turkije en Marokko had afgesloten, stond vastgelegd dat de gastarbeiders in Nederland mochten blijven, als ze dat zouden willen. Ook kregen ze na twee jaar het recht om hun familie over te laten komen. Vanaf midden jaren zeventig gebeurde dat ook steeds vaker. Maar ook de komst van de familie werd in eerste instantie als een tijdelijke maatregel gezien, zowel door de overheid als door de gastarbeiders zelf.

Pas toen de kinderen van gastarbeiders in Nederland naar school gingen en vriendjes maakten, werd het steeds moeilijker om terug te keren naar het land van herkomst. De immigranten merkten tevens dat hun gespaarde geld ook in het eigen land minder waard werd. Daarnaast waren de voorzieningen in Nederland stukken beter dan ze gewend waren. In de loop van de jaren besloten daarom steeds meer gastarbeiders zich permanent in Nederland te vestigen, waardoor de samenleving steeds kleurrijker werd.

Tags

Reageren

  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5
Aantal stemmen: 0