Johan Barthold Jongkind

Waar zich nu aan de Amsterdamse Veerkade in Den Haag het Nederlandse filiaal van een van de grootste massagebedrijven van China, Yuzutang,  bevindt, woonde ooit de schilder Johan Barthold Jongkind. Na Vincent van Gogh wordt Jongkind als invloedrijkste 19e eeuwse Nederlandse schilder beschouwd.

Toen Jongkind in 1837 in Den Haag ging studeren aan de Tekenacademie, ging hij wonen in een huis  waar ook Charles Rochussen, kunstenaar, woonde.

Rochussen (1814-1894) beschreef hem als ‘een opvallende verschijning, stoer, lang, blond, met lichtblauwe ogen, die voortdurend naar boven keken, zodat zijn blik het licht van de hemel scheen te weerkaatsen.' Zijn leven lang heeft Jongkind aan waardering en toegenegenheid geen gebrek gehad. Zijn tijdgenoten noemden hem ‘de Claude Lorrain van het wintergezicht’ en ‘de moderne schildervorst van het landschap’. De befaamde dichter Charles Baudelaire sprak van ‘de zuivere Hollandse schilder’.

In 2004 organiseerde het Haagse Gemeentemuseum een tentoonstelling van het werk van Jongkind. Hij werd geafficheerd als ‘de vader van het moderne landschap’, ‘de voorloper van de impressionisten’, ‘een unieke combinatie van Hollandse afkomst en Franse scholing’.

De Haagse Tekenacademie

Jongkind is geboren op 3 juni 1819 in Lattrop nabij Ootmarsum in de provincie Overijssel als zoon van een douanier. In 1820 verhuisde de hij met de familie naar Vlaardingen in Zuid-Holland. Jongkind bracht een belangrijk deel van zijn jeugd door in Maassluis. Na de dood van zijn vader in 1836 ging hij naar de Haagse Tekenacademie.  Hij kreeg les van de Haagse schilder Andreas Schelfhout, de voor hem gedroomde landschapschilder van zee, schepen, molens en hemel. In 1837 betrok hij de woning aan de Amsterdamse Veerkade en maakte in de jaren daarna regelmatig lange wandelingen in en buiten de stad. Soms bezocht hij zijn moeder in Maassluis of ging hij naar zijn zuster in Klaaswaal. Zijn vriend Charles Rochussen vergezelde hem op zijn tochten. Hij vertelde later dat Jongkind onderweg met zwart krijt de landschappen vastlegde die hem intrigeerden. Deze schetsen kunnen als uitgangspunt zijn gebruikt voor de vervaardiging van een aantal etsen, waarop herkenbare topografische situaties lijken te zijn afgebeeld. Zie de afbeeldingen van het jaagpad tussen Schipluiden en Vlaardingen.

Naar Parijs

Toen de Franse kunstschilder Eugène Isabey in 1845 naar Den Haag kwam, prees Schelfhout zijn leerling bij de Franse meester aan. Deze nodigde Jongkind naar Parijs, om er in zijn atelier te werken. Een jaar later ging hij erheen in het bezit van een beurs, die hij had gekregen van de Prins van Oranje, via diens secretaris, die weer een vriend van Schelfhout was.

In Parijs ontmoette hij andere Nederlandse kunstschilders, onder andere Marinus Kuytenbrouwer. Samen trokken ze naar het atelier van François-Edouard Picot. Jongkind kende al gauw enig succes in de Franse Salons en won de waardering van Théodore Chassériau. Jongkind ontdekte het Parijse nachtleven maar ging daar bijna aan ten onder.

In 1849 haalde Isabey een ontredderde Jongkind uit de Tavernes van Montmartre en bracht hem naar de Normandische kusten van Étretat, Fécamp en Honfleur. Daar werkten de Belgische Eugène Smits, samen met Isabey, aan het materiële, morele en fysieke herstel van de depressieve Hollander.

Terug naar Holland

Alhoewel hij in 1852 met een medaille beloond werd in een Parijse salon verviel hij toch weer in een chaos. De Salon van 1855 weigerde hem ook maar enige vermelding en daarbij liep ook nog eens de termijn van zijn Koninklijke Beurs af en zat hij behoorlijk in de schulden.

Totaal ontgoocheld keerde Jongkind naar Rotterdam terug, maar zijn familie negeerde hem. Hij verbleef tot 1860 te Klaaswaal en in Overschie. Hier vond hij zijn kanaaltjes, oude straatjes, oneindige vlakten, wind en wolken terug, die hij vastlegde in aquarellen en op doeken. Van zijn drankprobleem raakte hij in al zijn eenzaamheid niet af.

Weer naar Parijs

Nadat zijn Parijse vrienden een groot aantal achtergebleven werken van hem in veiling hadden gebracht in het Hotel Drouot, konden zijn schulden niet helemaal vereffend worden. Een nieuwe hulpverkoop op 17 april 1860, bracht  6000 frs. op. Hierop haalde Alexandre Cals, kunsthandelaar,  Jongkind terug uit Rotterdam.

 Bij zijn terugkeer in Parijs maakte hij kennis met Gustave Courbet. De 22-jarige Claude Monet werd hem voorgesteld door Eugène Boudin, die hij al kende uit zijn Normandisch verblijf. Monet zou later verklaren, dat ...C'est à lui que je dois l'éducation définitive de mon oeil.

Niettegenstaande alle vaak herhaalde belangstelling, hulp en waardering van meerdere artistieke vrienden, bleef Jongkind van zijn leven een puinhoop maken terwijl hij nauwelijks veertig was.

Bij Martin ontmoette hij Joséphine Fesser-Borrhee een Hollandse in Namen geboren tekenlerares, die in 1839 in Frankrijk was komen wonen, nabij Nevers. Er groeide de relatie van zijn leven, die tot zijn dood zou duren. Hij vond enigszins zijn evenwicht terug, zijn gezondheid verbeterde en hij ging zijn bloeiperiode tegemoet. Het koppel installeerde zich te Saint-Parize-le-Châtel, nabij Nevers.

Normandië

Meermaals zochten beiden het Normandische Honfleur of Sainte-Adresse nabij Le Havre op. Daar creëerde Jongkind, in het gezelschap van Boudin en de jonge Monet, zijn beroemde strandtaferelen met het onovertroffen licht- en wolkenspel en plein air.

De officiële Parijse Salon, die hem negeerde, keerde hij de rug toe en in 1863 exposeerde hij in het ophefmakende Salon des Refusés, naast Édouard Manet, Paul Cézanne, Henri-Fantin-Latour, Camille Pissarro en James McNeill Whistler. Zijn naam was gemaakt en hij werd begeerd bij de grote kunsthandelaren als Hector Brame en Adolphe Beugniet. De schilder van de ontelbare Hollandse zichten, de Parijse Seinekaden en de stemmige maanhemels was uitgegroeid tot de poëet van de volle natuur en het spelende licht.

De Dauphiné

Daar de familie Fesser omstreeks 1870 was neergestreken in de Dauphiné heeft Jongkind zijn latere leven daar grotendeels doorgebracht. Ondanks alle steun, bezorgdheid, hulpvaardigheid, waardering en waakzaamheid kon een lichtzinnige  Jongkind geen weerstand bieden tegen de fles, zeker wanneer Joséphine afwezig was. Toen hij in 1875 de begrafenis van Camille Corot bijwoonde verscheen hij als een afgetakelde vagebond.

Jules Fesser, de zoon van Joséphine, bezorgde het koppel in 1878 een woning in La Côte-Saint-André, nabij Grenoble in de Isère. Daarvan maakte hij nog vele mooie aquarellen want zijn alcoholgebruik was nooit een beletsel om goed werk te leveren.

Naast zijn fysieke achteruitgang, stortte hij ook psychisch ineen, onder hevige delirium-crisissen. Op 27 januari 1891 werd hij opgenomen in het psychiatrisch asiel Saint-Rambert en op 9 februari stierf hij er. Hij werd begraven op de begraafplaats van La Côte Saint-André. Joséphine stierf er negen maanden later.

https://bit.ly/2qg3dxW 

Functie / titel:
schilder
Geboorte- en sterfdatum:
3 juni 1819 / 9 februari 1891
Plaats geboorte:
Lattrop
Plaats sterven:
Saint-Egrève
Sekse:
Man
Woonplaatsen:
Lattrop, Den Haag, Parijs, Klaaswaal, Overschie, Parijs, Saint-Parize-le-Châtel, La Côte-Saint-André

Tags

Reageren

  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5
Aantal stemmen: 0