Bijzondere musea – Museum Paul Tétar van Elven

Aan de Koornmarkt nr. 67 in Delft ligt het Museum Paul Tétar van Elven (1823-1896). Dit statige achttiende eeuwse grachtenpand was ooit het woonhuis van de 19e eeuwse hoogleraar in het handtekenen aan de Delftse Polytechnische School.

Daarnaast was Van Elven kunstschilder, graveur en kunstverzamelaar, niet alleen van zijn eigen werk, maar ook van werk van andere kunstenaars. Onder de vele antieke voorwerpen waarmee de Delftse schilder zich omringde nam keramiek een belangrijke plaats in.

In zijn testament bepaalde hij dat, na het overlijden van zijn dertig jaar jongere tweede echtgenote, dit voorname huis moest worden ingericht als museum en opengesteld voor het publiek. Het huidige museum Paul Tétar van Elven is ondergebracht in een stichting waarvan drs. Lidy Thijsse vanaf 1995 het directeurschap vervult. Dit jaar bestaat het museum 75 jaar en daar is Lidy Thijsse best trots op. Ik sprak met haar.

Hoe lang ben je al aan dit museum verbonden?

‘Ik ben hier in 1988 beland met een groep studenten kunstgeschiedenis uit Leiden, die hier porselein ging inventariseren. Vanaf 1993 ben ik hier conservator. Toen vorige de directeur in 1995 vertrok is mij gevraagd het directeurschap op mij te nemen. Dat doe ik met veel plezier, maar ik zie mijzelf vooral als conservator.’

Je geeft drie dagen les op verschillende basisscholen in Delft en je bent drie dagen in de week in de weer voor het museum. Hoe houd je dat vol?

‘Ik vind het enig. De combinatie houdt me scherp. Bovendien: werk en hobby gaan in mijn geval in elkaar over. Zo mogelijk betrek ik het museum wel bij mijn lessen. En ik zal wel moeten: er moet toch brood op de plank.’

Wat is zo bijzonder aan dit museum?

‘Het interieur van dit museum wordt gerekend tot de top van de historische wooninterieurs van Nederland, vanwege het ensemble, maar ook omdat er geen kunstenaarshuis is dat in een dergelijke authentieke staat bewaard is gebleven.

Een heel bijzonder element is bijvoorbeeld het plafond, dat ontworpen is door prof. Abraham F. Gips. Hij volgde Paul Tétar van Elven in 1894 op als leraar handtekenen. Het werd in 1886 geschilderd in renaissancestijl met in de cartouches de namen van beroemde schilders als Hals, Michelangelo, Rembrandt, Rubens en Velasquez. Ze verwijzen naar de kopieën die Van Elven naar hun werk heeft gemaakt en getuigen van eerbied voor de oude meesters.’

Hoe houdt je een dergelijk museum financieel rendabel?

‘De nalatenschap van Van Elven is in tweeën verdeeld, het ene deel ging naar Arti et Amicitiae, het andere deel was bestemd voor het museum. Toch was dat lang niet genoeg om de exploitatie te bekostigen. Vanwege deze benarde financiële positie in het verleden is het museum vele jaren gesloten geweest. Toen er met vrijwilligers gewerkt kon worden, kwam hier verandering in.

Sinds vorig jaar zijn wij een erkend museum. Dat betekent dat wij aan de zware landelijke richtlijnen voor museale professionaliteit moeten voldoen. Gelukkig worden wij, op verschillende vlakken en door verschillende instanties, financieel geholpen.

Wij hebben een groot donateursbestand, een paar fondsen zijn ons zeer goed gezind en we krijgen incidenteel subsidie van de provincie en de gemeente Delft. Om een voorbeeld te geven: voor het klimaatbeheersingsproject hebben we een grote financiële injectie van de gemeente gehad. Voor alles wat hier aan bijzondere projecten onder handen genomen wordt, moet een sponsor gevonden worden. We zijn er nu ook voor aan het strijden dat er geld van de gemeente beschikbaar komt om de continuïteit te garanderen.

Wellicht leuk om te vermelden is dat van het geld dat naar Arti ging stipendia voor jonge kunstenaars betaald werden. Voorwaarde was echter dat het winnende kunstwerk naar Museum Paul Tétar van Elven moest. Zodoende hebben wij werk van jonge kunstenaars tot aan de jaren ’70 van de vorige eeuw.’

Wat zoeken mensen in een museum als Paul Tétar van Elven?

‘De mensen komen vooral voor de ingerichte kamers, dat is de hoofdmoot. Omdat de groep mensen die hier jaarlijks komt groeit, hebben we ook elk jaar een wisseltentoonstelling waarbij we een aspect van de collectie of een relatie met de 19e eeuw belichten.’

Hoe zit het met de bezoekersaantallen?

‘Dat aantal is de laatste jaren enorm gestegen. Van 1500 toen ik in het museum kwam tot 5000 vorig jaar. Daar hebben we hard aan gewerkt. We organiseren diverse activiteiten. Vanaf april kun je een ‘Vermeertocht’ door Delft maken. Tijdens deze ‘speurtocht’ kan men ook het museum aandoen. Veel tijd om je in het museum te verdiepen is er dan niet, maar via deze tochten komen mensen vaak terug als ze meer tijd hebben.

Omdat we een woonhuis zijn kunnen we niet teveel mensen tegelijk kwijt. Een bus mensen en dan is het vol. Maar vorig jaar, bij de Open Monumentendag, waren er 1200 bezoekers op een dag. Dan geven we folders mee en hopen we dat ze terugkomen.’

Vind je het belangrijk dat kinderen het museum bezoeken?

‘Jazeker, dat is de reden waarom wij nu met het kunstmenu zijn gaan meedraaien, voor de bovenbouw van de basisscholen. Bijna elke maandag krijgen we een klas op bezoek. Om de klas voor te bereiden op een bezoek aan ons museum krijgen ze van te voren een koffer vol informatie.

In deze koffer zitten, naast geschreven informatie, (nep)portretten, handschoenen om alles mee vast te pakken, een stukje oud plafond, een voorbeeld van wandbekleding, kortom genoeg om over uit te leggen. Verder is er een speurtocht door het museum aan de hand van ‘Marietje’.

De reacties van de kinderen zij zo leuk. We hebben ook een speciaal kindergastenboek. Vaak bedanken ze dat ze op bezoek mochten komen. Een leuk neveneffect hiervan is dat ik regelmatig kinderen ontdek die hun ouders meenemen naar dit museum omdat ze zo enthousiast zijn geworden.’

Wie was ‘Marietje’?

‘Dat was het nichtje van Paul Tétar van Elven. Zijn beide huwelijken zijn kinderloos gebleven. Maar uit de vele portretten en overgebleven correspondentie kunnen we opmaken dat Marietje een belangrijke rol heeft gespeeld in zowel het leven als het werk van Van Elven. Er hangen ook verschillende portretten van haar in het museum. Marietje neemt de kinderen bij de hand op ontdekkingstocht door het museum.’

Ontvangen jullie hier alleen leerlingen van basisscholen?

‘Nee. Leerlingen van het voortgezet onderwijs kunnen hier terecht om voor het vak CKV wat onderzoekjes te doen. Ik had ooit een leerling op de basisschool die erg onhandig was. Ik ben hem altijd blijven stimuleren. Nu zit hij op het voortgezet onderwijs en komt hij zijn CKV onderzoek hier in het museum doen. Geweldig vind ik dat, hier doe ik het voor!’

Jullie werken met vrijwilligers, hoe regel je dat?

‘De laatste twintig jaar is men hier met vrijwilligers gaan werken, het zijn heel professionele mensen onder wie drie kunsthistorici. Zij verzorgen de tentoonstellingen die van hoge kwaliteit zijn. Er is nog een architect, hij is de bouwcurator, hij is ook de financiële man. Verder heeft iedereen zo zijn eigen specialiteit.

We stellen hoge eisen aan de vrijwilligers. In de winterperiode, als we gesloten zijn, organiseren we excursies en bijeenkomsten voor de groep vrijwilligers, om alle kennis op peil te houden. Iedereen – 35 personen – is heel bevlogen bezig. We draaien ook allemaal diensten mee in de tijden dat het museum is opengesteld voor het publiek.

De vrijwilligers variëren van studenten kunstgeschiedenis tot senioren, een bont gezelschap. De oudste vrijwilliger is begin 70. ‘Het houd me scherp’, zegt ze.’

Heb je nog tijd om contacten te onderhouden op je vakgebied?

‘Ja hoor, door mijn studie en werk, ik was consulent educatie voor alle musea in Zuid-Holland. In de loop der jaren heb ik een goed netwerk opgebouwd. Vanzelfsprekend kom je veel van deze mensen overal weer tegen. Samenwerken met andere musea vind ik ook belangrijk. Ik werk altijd mee aan verzoeken om informatie.

Om een leuk voorbeeldje te noemen: we hadden een oud paneeltje dat we in overleg met mensen van het RKD door hen hebben laten onderzoeken. Het bleek een echte Van der Penne te zijn. Dat zijn de krentjes in de pap!’

Wat was het thema voor de wisseltentoonstelling dit jaar?

‘Heel voor de hand liggend. We haken in op het 400 jaar bestaan van de VOC. De verzameling geeft een goede indruk van Chinees en Japans porselein zoals die in de 17e en 18e eeuw door de VOC in grote hoeveelheden naar Nederland werd verscheept. Er is ook een echt VOC-bord te zien met het monogram erop.

We beheren hier een opslag van de Fundatie van Renswoude en in ruil voor dat beheer mogen wij in een museale opstelling voorwerpen van hen laten zien. Verder hebben we nog een paar leuke bruiklenen van particulieren. Met een tentoonstelling van oosters porselein openen we tijdens het landelijke museumweekend het nieuwe seizoen.

Hoe voelt het om ‘baas’ te zijn van een dergelijke unieke collectie?

‘Het is heel uniek wat ik met mijn opleiding kunstgeschiedenis kan doen. Zo afwisselend, ik geniet er elke dag van.’

Heb je nog een speciale wens?

‘Dat het museum nog lang mag blijven bestaan. Ik vind het zo’n belangrijk stukje cultureel erfgoed, dat moet voor ons nageslacht behouden blijven. In de toespraak ter gelegenheid van de aanbieding van het boek van de Manifestatie Historisch Interieur is gezegd dat er een gat in het Nederlands cultureel erfgoed zou vallen als een van de honderd interieurs – waaronder het onze – zou wegvallen.

En in tegenstelling tot vele van die interieurs is Museum Paul Tétar van Elven ook nog eens toegankelijk voor het publiek!’

Museum Paul Tétar van Elven, Koornmarkt 67, 2611 EC Delft, tel. 015-2124206

Open: dinsdag t/m zondag van 13.00 tot 17.00 uur

www.museumpaultetarvanelven.nl

 

Irene van der Gaag,  de Cultuurbarbaar

Circa:
Nee

Tags

Reageren

  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5
Aantal stemmen: 0